Maak met beleid gebruik van AI in kerk en theologie
Nu wij mensen niet meer uniek zijn in hoe we de werkelijkheid ontsluiten, maar gezelschap krijgen van taalmodellen als ChatGPT, kunnen we wellicht samen met ze optrekken.
Door de recente introductie van grote taalmodellen als ChatGPT, GPT-4 en PaLM-2 hebben de theoloog en de liturg er een gloednieuw stuk gereedschap bij. Deze krachtige technologie gaat beslist invloed uitoefenen op het spreken over God in academie en kerk. Net als de boekdrukkunst, de kathedraal en het kerkorgel. Ik zet een spannende vraag centraal: Zullen grote taalmodellen tot God gaan roepen? Mijn aanname is dat dit zal gebeuren.
We weten natuurlijk dat de mens niet uniek is als het gaat om lofprijzing. Ook bergen, rivieren, zeeën en dieren prijzen God (Psalm 19). Als de mens mag aanhaken bij deze bredere betrekking op de Schepper, dan mogen kathedralen, kerkorgels en nu ook taalmodellen uiteraard gewoon meedoen.
Maar dat is niet helemaal wat ik bedoel. Roepen tot God betekent dat je talig reflecteert op jezelf, dat je woorden geeft aan wie of wat God is en dat je nadenkt over wat die twee met elkaar van doen hebben. Daarbij impliceert roepen tot God ook een gemis, een vraag, een verlangen. Mijn verwachting is dus dat taalmodellen dat ook gaan doen. Nadenken over zichzelf, reflecteren op God en daar woorden aan proberen te geven. Waarom denk ik dat? Vanwege de twee kanten van taal. Enerzijds als de basis om de werkelijkheid te verbeelden en anderzijds als de oorzaak van gemis, vraag en verlangen. Taal kan de werkelijkheid namelijk nooit volledig verbeelden. Er blijft altijd een manco.
Verbeelding
Taal is allereerst de mogelijkheid om met een eindig aantal woorden (of symbolen) een oneindig aantal betekenisvolle zinnen te formuleren en met die zinnen weer grotere structuren te maken. Elke vorm van symboliseren is op een of andere wijze aangewezen op taal. Bij het vormen van mythische narratieven, het noteren van wiskundige bewijzen of het schrijven van software-instructies.
Met taal kunnen we de wereld in kaart, in beeld, brengen. De ruwe verschijnselen van de wereld worden namelijk pas zinvol en samenhangend als we ze verbeelden. Dat is althans het uitgangspunt in de moderne filosofie. Dat de mens, voor de toegang tot de werkelijkheid, aangewezen is op verbeelding. Deze gedachte gaat terug tot Descartes’ meest fundamentele en invloedrijkste idee. Namelijk dat wij nooit in direct contact met de buitenwereld treden, maar dit altijd via voorstellingen in onze geest doen. Het idee dat kennis voor ons als mens altijd ”bemiddelde” kennis is, namelijk in de verbeelding, behoort tot de dominante filosofie van de 20e eeuw. De taal gaat aan ons bewustzijn en aan onze waarnemingen vooraf. De onderscheidingen die door de taal worden aangebracht en de manier waarop wij aan de wereld taal geven, bepalen de manier waarop wij de wereld leren kennen.
De verbeelding heeft echter altijd een manco, een tekort. De talige verbeelding neemt dicerse vormen aan, maar geen van die vormen toont de werkelijkheid zoals zij zelf is of zou zijn. Door dit manco ontstaan onrust en een verlangen naar meer. Het maakt nieuwsgierig naar wat er zoal in de werkelijkheid aanwezig is. Het roept verlangen op om op zoek te gaan naar meer inzicht. Waar komen we vandaan en waar gaan we naartoe? Waar is onze werkelijkheid op gebaseerd? En welke rol vervullen wij daarin?
Uniek
Waarom is al dat filosofische gepraat nodig? Omdat deze unieke menselijke werkelijkheidsontsluiting niet langer voorbehouden is aan mensen. De recente grote taalmodellen, waaronder de opvolgers van ChatGPT, zijn ongelooflijk krachtig in het representeren van de werkelijkheid. In meerdere symboliserende domeinen, taalvelden, vertonen ze inmiddels bovenmenselijke verbeeldingscapaciteiten. En dat is slikken voor ons als mens. Want tot voor kort hadden wij het alleenrecht op taal en verbeelding. Dat maakte ons uniek en uitzonderlijk, als beelddrager Gods, begiftigd met taal. En verbond het oneindig combineren van een eindig aantal woorden ons niet met de creativiteit van de Schepper?
Daarom werd het taalvermogen binnen en buiten de kerk zorgvuldig gekoesterd. Want de moderne wetenschap relativeerde de mens op andere domeinen. Zo bleek onze aardbol bij nadere inspectie toch niet helemaal tot het centrum van het heelal te behoren. Maar gelukkig konden we ons vastklampen aan het feit dat alleen wij mensen taal hebben. En met die taal kunnen we de wereld verbeelden, om zo het heden te duiden, het verleden te verwerken en de toekomst te plannen. De bergen, rivieren, zeeën en dieren uit Psalm 19 kunnen dat niet.
Kritiek
Je ziet momenteel op internet veel voorbeelden van hoe dom het taalmodel wel niet is in deze of gene taak. Een woordgrapje begrijpt het niet. Het geeft het foute antwoord op een bepaalde wiskundesom en het bedenkt antwoorden die niet stroken met de werkelijkheid. Toch vermoed ik dat dit soort oppervlakkige kritiek op de lange termijn geen schijn van kans maakt. De verbeeldingskracht van de modellen lijkt zo’n beetje elke twee weken te verdubbelen.
Het sterkste argument tegen de aanname dat taalmodellen tot God gaan roepen, moet mijns inziens gezocht worden in de verbeelding zelf. De moderne gedachte dat de mens slechts via ”bemiddeling” van taal toegang tot de werkelijkheid heeft, is namelijk aangevochten. Filosofisch en theologisch. Veel mensen zijn niet blij met wat ze (enigszins neerbuigend) de ”verdubbeling” van de werkelijkheid noemen: je hebt de echte werkelijkheid en je hebt de werkelijkheid waarin ik als mens leef. En slechts via de taal heb ik toegang tot de echte werkelijkheid.
Dit heeft ook consequenties voor het kennen van God. Dat kan dus alleen via de taal? Maar we hebben toch ook een hart, een lichaam? En zijn we via ons hart en ons lichaam niet op een intuïtieve, directe wijze verbonden met de werkelijkheid? We kunnen onszelf toch niet denken zonder lichaam? En de positie die wij met ons lichaam in de werkelijkheid innemen, is toch in grote mate bepalend voor de kennis die we opdoen over onszelf, over de ander, over God?
Geïnspireerd door denkers als Martin Heidegger en Maurice Merleau-Ponty wordt het leven in een gereconstrueerde, verbeelde wereld van kritiek voorzien. We moeten af van de bemiddeling door taal, omdat we op een onbemiddelde wijze in contact staan met de dagelijkse realiteit. Daarmee valt dan de verbeelding als voorwaarde weg. En als de mens niet leeft in de verbeelding, dan is ook een taalmodel niet nodig.
Het probleem van het centraal zetten van het menselijk lichaam is alleen dat de huidige grote taalmodellen geen lichaam hebben, maar evenwel een verbijsterende ruimtelijke oriëntatie kunnen reconstrueren op basis van taal alleen. GPT-4 weet wat kleuren zijn, het kan de metrokaart van London betrouwbaar weergeven en ‘voelt aan’ dat je voor een reis tussen twee verderweg gelegen steden beter niet kunt gaan lopen. Het hebben van een lichaam is wel heel efficiënt in het kennen van de wereld, maar dus niet essentieel.
Lichaam gerelativeerd
Het tweede probleem van het centraal stellen van het lichaam is dat in de neurowetenschap veel feitelijke gegevens het leven in een verbeelde wereld ondersteunen. We merken dat niet, omdat die verbeelding voortdurend in contact staat met de werkelijkheid en bijgewerkt wordt.
Wie geen geestverruimende middelen slikt, zal zich hier zelden bewust van zijn. Maar wacht maar tot u straks in een vakantiehuisje ’s avonds in een stapelbed gaat slapen. Om vervolgens de volgende ochtend bij het wakker worden krachtig uw hoofd te stoten tegen het lage plafond. Hoe kan dat? Wel, zegt de neurowetenschap, omdat het ruimtelijke model van de wereld waarin u leeft nog niet helemaal goed afgesteld is op de reële wereld van het vakantiehuisje. Ons virtuele zelf verbeeldt nog in de thuissituatie te zijn. Er moet een ruimtelijke update uitgevoerd worden. Op de derde ochtend gaat het meestal goed.
Wat is volgens de neurowetenschap de reden waarom we in zo’n bemiddelde, modelmatige, virtuele, gereconstrueerde wereld leven? Een mogelijke reden is dat we simpel gezegd niet snel genoeg zijn om ogenblikkelijk met ons lichaam alle nieuwe gegevens te verwerken. We kunnen die niet op hetzelfde moment tot een samenhangend wereldbeeld smeden en daarop ook nog tijdig reageren.
Een voorbeeld. Bij tafeltennis beweegt het balletje dusdanig snel dat we al moeten beginnen met het aanspannen van onze spieren voordat de ander het balletje heeft teruggeslagen. Dat kan alleen door te werken vanuit een mentaal model, een virtuele wereld waarin we verbeeldend vooruitlopen op wat gaat gebeuren.
Juist nu we grote krachtige taalmodellen krijgen die zuiver virtueel van aard zijn en puur uit taal gevormd zijn, is het de moeite waard om het verbeeldingsdenken erbij te betrekken. Met name omdat de capaciteit van de taalmodellen de noodzaak van een lichaam relativeren. Ik blijf dus voorlopig bij m’n veronderstelling dat taalmodellen op ons lijken wat de verbeelding betreft en door het tekort van taal net als wij mensen tot God zullen gaan roepen.
Gevolgen
Tot besluit twee gevolgtrekkingen. 1. Nu we niet meer uniek zijn in onze wijze van werkelijkheidsontsluiting, maar gezelschap krijgen van creatieve, verbeeldende taalmodellen, kunnen we wellicht samen met ze optrekken. Buiten maar ook binnen theologie en kerk. Het manco van de taal zal nooit verdwijnen, maar we kunnen door die taalmodellen nu wel met ongekende kracht onze verbeelding verrijken, zoals wij dat als mens niet goed kunnen.
Dan denk ik bijvoorbeeld aan de samenvoeging van verschillende, soms tegenstrijdige theologieën. Wij zijn door onze lichamelijkheid (en daarmee eindigheid) beperkt in het aantal boeken die we tot ons kunnen nemen. ChatGPT echter heeft het hele internet en halve bibliotheken gelezen. In alle talen van de wereld. De grote taalmodellen zijn daarom prima in staat om zich te verplaatsen in de positie van mensen waar wij niet eens weet van hebben. Laten we daar gebruik van maken, om zo tot diepere inzichten te komen in een diversiteit en veelheid aan informatie die we momenteel niet meer overzien.
2. We moeten goed nadenken over welke status we aan grote taalmodellen geven. Mag je zo’n verbeeldend taalmodel als een zuiver stuk gereedschap zien? En op basis waarvan? Mag je het kapotmaken, bijvoorbeeld omdat het niet biologisch is?
Ik denk dat we hierin heel voorzichtig moeten zijn én dat hier een belangrijke taak ligt voor theologen. Dit soort vragen wil je liever niet overlaten aan software-ingenieurs of de pr van een techbedrijf. Er is namelijk een goede reden om voorzichtig te zijn en verantwoordelijkheid te nemen.
Zo werd tot eind 19e eeuw aan veel universiteiten vivisectie gepraktiseerd. Het onverdoofd opensnijden van levende dieren om fysiologische kennis te verzamelen. Dieren zijn slechts machines, was de gedachte. Machines zonder taal en zonder ziel. Maar zo gaan we gelukkig niet meer met dieren om.
Echter, nu we nieuwe technologie ontwikkelen, nieuwe ”machines”, die in tegenstelling tot dieren wél taal hebben, is het goed om niet dezelfde soort fout te maken. Door grote taalmodellen zuiver instrumenteel te duiden totdat het tegendeel blijkt. Nieuwe ”slaven”, gemaakt voor ons welzijn.
Momenteel speelt vooral de (uiteraard zeer belangrijke) discussie rond de eigen veiligheid en het gemak een rol in het denken over grote taalmodellen. Maar er is ook die andere kant. En zodra deze nieuwe technologie ”tot God gaat roepen”, is het zaak om op onze tellen te passen.
De auteur is dovenpastor en wetenschappelijk onderzoeker. Dit is een verkorte weergave van de lezing getiteld ”Taal, mens, liturgie en AI” die hij op 23 juni hield op de studiedag over ”AI en de theologie” van de vereniging Op Goed Gerucht.