Rekenkamer constateert minder fouten, maar blijft kritisch
De Algemene Rekenkamer heeft dit jaar minder fouten geconstateerd in de boekhouding van de overheid dan in de twee jaren daarvoor. Toch blijft de controleur kritisch.
Dat blijkt uit het verantwoordingsonderzoek dat de Rekenkamer jaarlijks op de derde woensdag van mei –ook wel gehaktdag genoemd– presenteert. Van alle uitgaven die de rijksoverheid in 2022 heeft gedaan, is 99,44 procent in orde. Van de andere 0,56 procent kan de Rekenkamer niet vaststellen of deze uitgaven rechtmatig zijn. Een voorbeeld van een onrechtmatige uitgave is dat een ministerie wel een factuur heeft betaald, maar geen bewijs kan overleggen dat de betaalde goederen of diensten ook daadwerkelijk geleverd zijn.
Hoewel 0,56 procent nog steeds over ongeveer anderhalf tot twee miljard euro aan overheidsuitgaven gaat, is het bedrag aan fouten stevig gedaald ten opzicht van 2020 en 2021. In deze coronajaren ontbrak een degelijke verantwoording voor een bedrag van respectievelijk 4,3 miljard en 3,3 miljard euro. Het bedrag aan fouten in 2022 is meer in lijn met de bevindingen van de Rekenkamer in 2018 en de jaren daarvoor.
Vooral het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) blijkt de zaken onvoldoende op orde te hebben. Op het laatste moment waren er nog „aanzienlijke” correcties nodig in de administratie, staat in het rapport. De uitgaven die het ministerie niet kon verantwoorden tellen op tot ruim 900 miljoen euro, ongeveer de helft van de fouten van alle ministeries bij elkaar. De meest geconstateerde fout is dat VWS van deze uitgaven niet kan aantonen of de betaalde goederen of diensten daadwerkelijk geleverd zijn.
Het is niet voor het eerst dat de Rekenkamer het ministerie van VWS op de korrel neemt. Verbetering blijft echter uit. „Dat komt door structurele problemen, zoals een gebrek aan financieel specialisten”, schrijft de Rekenkamer. „Maar ook door de cultuur op dit ministerie. In gewonemensentaal: het is niet belangrijk genoeg.”
Spannend
Een ander punt waar de Rekenkamer kritiek op heeft, is het aantal keer dat een minister zijn begroting aanpast voor een onverwachte, extra uitgave. Dat is vooral spannend wanneer een bewindspersoon aankondigt dat hij het geld alvast gaat uitgeven, nog voordat de Tweede en Eerste Kamer ermee hebben ingestemd. In dat geval maakt hij gebruik van een uitzonderingsbepaling in de wet.
Gedurende de coronacrisis nam het aantal incidentele begrotingswijzigingen een vlucht, maar ook in 2022 kwam het 51 keer voor. Voor coronasteun aan bedrijven bijvoorbeeld, maar ook voor huisvesting voor statushouders, aankoop van kunst, rechtsherstel inzake box 3 en defensiesteun aan Oekraïne. Veertig keer deden bewindslieden een beroep op de uitzonderingsbepaling in de wet.
„Een onwenselijke ontwikkeling”, vindt de Rekenkamer, omdat het gebruik de Tweede en Eerste Kamer op achterstand zet. De controleur wil dat de uitzonderingsbepaling alleen wordt gebruikt in noodsituaties. Daarom schetst de Rekenkamer een alternatieve route. Op het moment dat een minister zich genoodzaakt ziet op korte termijn een onverwachte, extra uitgave te doen kan hij het parlement vragen de bijbehorende incidentele begrotingswet versneld te behandelen. Als de Kamer daarmee instemt, kan de besluitvorming binnen vier weken rond zijn. Pas als dat niet lukt, zou de uitzonderingsbepaling in beeld moeten komen.
Over de voorschotten die tijdens de coronacrisis zijn uitgekeerd aan het bedrijfsleven is de Rekenkamer positief. De ministeries van Economische en Sociale Zaken konden deze uitgaven goed verantwoorden.