Dringend is de toon in het rapport Staat van het Gezin dat donderdag verscheen. „Er moet echt iets gebeuren. Ouders worden te weinig gesteund.”
Daar wordt al langer aandacht voor gevraagd, maar bij veel politieke partijen vindt het te weinig weerklank, zegt directeur Marjet Winsemius van de Stichting Voor Werkende Ouders (StVWO), een van de vier organisaties die het onderzoeksrapport donderdagmiddag presenteerde. „De liberale drang tot arbeidsparticipatie domineert in de politiek, waarbij iedereen zelf maar moet uitzoeken hoe hij die arbeid met opvoeding, zorg en andere taken combineert. In de praktijk worden mensen daardoor aan hun lot overgelaten, terwijl er wel veel van ouders wordt verwacht. Als je hun ondersteuning biedt, heeft dat positieve gevolgen op de lange termijn. De politiek regeert te veel voor de korte termijn.”
Daarmee steekt Nederland volgens de organisaties ongunstig af bij omringende landen. „Die hebben een duidelijk gezinsbeleid, met één verantwoordelijk ministerie. Als in België beleid wordt ontwikkeld, raadpleegt de overheid de Gezinsbond. In Nederland hangt rond aandacht voor het gezin echter nog steeds een sfeer van spruitjeslucht”, zegt Winsemius. „Het past niet bij het individualisme dat hoogtij viert. Bij beleidsontwikkeling wordt veel te weinig rekening gehouden met de gevolgen voor gezinnen. Ook wordt ondersteuning van ouders te snel als een vorm van staatsopvoeding gezien. Een ander probleem is dat in Nederland een stuk of vier ministeries bij gezinszaken zijn betrokken, elk met een eigen beleid, soms tegenstrijdig aan elkaar.”
Winsemius wijst erop dat de behoefte aan hulp is toegenomen. „Vroeger vonden ouders steun bij elkaar. Als ze bijvoorbeeld na een kerkdienst bij elkaar op de koffie gingen, werd er van alles uitgewisseld. Nu gaan mensen minder naar de kerk, er is meer individualisme, meer polarisatie. Met als gevolg dat steeds meer ouders zich alleen voelen staan. Dus moeten er ontmoetingen worden georganiseerd. Ze zoeken elkaar niet zo snel op, ook omdat ouders elkaar de maat nemen.”
Hulpvraag
Bij dat laatste speelt volgens de initiatiefnemers van de Staat van het Gezin een rol dat ouders aan steeds hogere verwachtingen moeten voldoen. „Vroeger was in veel gezinnen de vrouw thuis. Nu kan dat financieel vaak niet meer of men wil het niet. Daardoor is de druk hoger, want men heeft minder uren beschikbaar om het huishouden te regelen. Intussen vragen ook scholen steeds meer van ouders.”
Ouders weten vaak wel waar ze om hulp kunnen vragen, maar deinzen er nogal eens voor terug, zegt de StVWO-directeur. „Ze hebben al gauw het gevoel dat ze falen. Of ze vrezen dat anderen dat zullen vinden en dat die hun de kinderen afnemen. Waarschijnlijk speelt dit nog meer dan uit onze peiling blijkt, want de vragenlijst is relatief vaak door hogeropgeleiden ingevuld, terwijl juist voor lageropgeleiden de drempel voor een hulpvraag vaak hoog is.”
Dat eenverdieners door de overheid fiscaal sterk worden benadeeld, is volgens de Stichting Voor Werkende Ouders oneerlijk. „Ieder gezin verdient steun, welke keuzes men ook maakt.”
Nogal wat ouders klagen dat school- en werktijden niet bij elkaar passen. Een deel van hen is voor vijf gelijke schooldagen, bijvoorbeeld van 8.30 tot 14.00 uur. „Opvang na schooltijd kunnen ze dan beter organiseren dan bij een vrije woensdagmiddag. De twaalf weken schoolvakantie passen ook slecht bij vijf weken vakantie op het werk. Sommige ouders zeggen dat de kinderen die rust nodig hebben, maar dan denk ik: Als kinderen twaalf weken vrij moeten hebben, worden ze tijdens schoolweken te zwaar belast, op school en thuis.”
Het combineren van gezin, werk en zorg is voor het gros van de ouders de grootste uitdaging, blijkt volgens de onderzoekers uit hun peiling. „Het is een puzzel die aan elke keukentafel wordt gelegd”, zegt Winsemius. „Ouders zijn vaak continu aan het balanceren en staan daardoor onder grote druk.”