Wandelende tak als bedgenoot
Voor sommigen staat de wandelende tak symbool voor het sufste huisdier. Dat geldt niet voor zorgbegeleider Mayk de Haan (48) in Puth. In zijn huis krioelt het van levende takken en bladeren.
„In totaal heb ik zeventig bakken met dieren, variërend van kikkers, kameleons, spinnen, miljoenpoten en kakkerlakken. Wat de wandelende takken betreft heb ik met 98 verschillende soorten zo’n beetje de grootste privécollectie van Nederland. De huiskamer staat nokvol, de televisie staat helemaal ingebouwd en ook op de eettafel en boven in de slaapkamers staan bakken.
Het geheel bestaat uit droge terraria en paludaria – voor de wandelende takken. Een paludarium is een stukje nagebootste jungle, met watervalletjes en een soort regensysteem. Om het vochtig te houden, liggen op de bodem dikke lagen keukenpapier, die langzaam vocht verdampen. Met machines zorg ik ervoor dat het af en toe mistig is in de bakken, net als in de natuur. De temperatuur in huis is altijd 22 graden.
De diversiteit in wandelende takken is enorm. Je hebt ze in alle soorten en maten. En vergeet de wandelende bladeren niet. Sommige hangen als een stengeltje, andere zijn weer felgekleurd en vallen grappig genoeg nogal op; ze staan toch bekend om hun briljante camouflage. Veel soorten vergen precieze zorg, omdat ze nogal gevoelig zijn. Voor chemische luchtjes bijvoorbeeld. Toen ik eens een deur in huis had geschilderd waren de dag verschillende wandelende takken dood. Dat kwam door de terpen- tinedampen. Daar heb ik van geleerd. Nu komt er zelfs geen geurkaars meer in bij ons. Deodorant gebruiken we ver buiten bereik van de takken.
Wandelende takken eten voornamelijk braam- en eikenbladeren en daarnaast schors, fruit en groente. Veel bladeren haal ik uit het bos, of bij de bloemist. Sommige soorten takken zijn heel kieskeurig. De Achrioptera punctipes eet maar zes verschillende planten, maar switcht af en toe van blad. Hij eet dan alleen die soort, iets anders weigert hij, zelfs als hij daardoor verhongert. Ik moet dat goed in de gaten houden. Met een huis vol dieren denken veel mensen dat ik een dagtaak heb aan het onderhoud, maar dat valt mee. In feite is elke bak een mini-ecosysteem, dat zichzelf grotendeels in stand houdt. Ik geef de dieren wekelijks voer en haal hier en daar uitwerpselen en fruitresten weg. Tweewekelijks leggen we vers keukenpapier op de bodems.
Elke avond tussen acht en negen uur doen we de gewone lampen in huis uit en schakelen we over op blauwpaarse ledverlichting. Die bootst voor de wandelende takken en andere dieren de natuurlijke schemer na. Na anderhalf uur gaat ook die uit en dan is het helemaal donker. In de bakken is het dan juist een drukte van belang. ’s Nachts ga ik wel eens uit bed en dan loop ik met een zaklampje door het huis om te zien wat ze doen. Een bak die overdag leeg lijkt, is dan ineens vol leven. Zo filmde ik met mijn mobieltje pasgeleden hoe een vrouwtjestak een kuiltje in de grond groef. Ik zag intussen haar staart naar boven krullen. De staart opende zich, ik zag een soort glimmende knikker verschijnen die ze als een kogel afschoot en opving met haar antennes. Daarna deponeerde ze het eitje voorzichtig in het kuiltje en dekte dat af met zand. Ik wist niet wat ik meemaakte, het was zo bijzonder om daar getuige van te zijn.
Wandelende takken staan in de natuur ergens onder aan de voedselketen. Het zijn geen dieren waarmee je een band opbouwt. Ik zie anderen wel eens doen alsof de wandelende takken hun grootste vrienden zijn, maar dat is pure projectie. De enige vorm van communicatie van hun kant bestaat uit een scherp naar karamel, knoflook of mint ruikende geurstof die ze regelmatig uit verdediging in het rond sproeien. Dat doen ze vrij makkelijk, ja. Geen pretje, maar alles went. Net als dat er ’s nachts wel eens eentje ontsnapt en dan over ons heen loopt. De eerste keer schrokken we ons wild en sloegen we het dier per ongeluk dood. Tegenwoordig doen we het licht aan als we wakker worden van gekriebel, kijken in een spiegel en pakken dan voorzichtig de wandelende tak van ons gezicht.
Ik ben altijd van de natuur en de beestjes geweest. Als kind struinde ik de bossen af, vulde potten met spinnen, mieren en rupsen en probeerde bijen en wespen te aaien. Ik zag een huis in de jungle altijd wel zitten. Limburg is geen amazone natuurlijk, maar de sfeer bij mij thuis komt aardig in de buurt. We hebben zelfs hangplanten langs het plafond lopen. Het is heerlijk om me te omringen met al dat leven. Ik zou niet anders willen.”