Blijft Rutte IV na de Statenverkiezingen op de been? De dreigende klap voor de coalitie in de Senaat belooft weinig goeds.
Merkbaar gespannen. Zo mengen de kopstukken van VVD, D66, CDA en ChristenUnie zich de laatste dagen voor de Provinciale Statenverkiezingen in het campagnegeweld. In het licht van de peilingen is dat zonder meer begrijpelijk. In de Eerste Kamer hebben de coalitiepartijen met 32 van de 75 zetels nu al geen meerderheid. Volgens de peilingen kan hun zeteltal na 30 mei, als de nieuwe Statenleden de nieuwe senatoren kiezen, kelderen naar slechts twintig. Dat betekent dat het kabinet-Rutte IV nog meer afhankelijk wordt van de steun van oppositiepartijen. En, dat er bij het behandelen van gevoelige wetgeving water bij de wijn moet worden gedaan.
Wat dat betekent, is lastig te voorzien. Vast staat wel dat Ruttes geliefde tactiek om zich tot aan de komende Tweede Kamerverkiezingen te binden aan één vaste combinatie van partijen naar alle waarschijnlijkheid niet gaat werken. Het zou in dat geval moeten gaan om een samenwerkingsverband dat de plannen van de coalitie in den brede ondersteunt. Dat is er niet; noch bij rechts, noch bij links.
Klimaatwet
Eerst rechts. Van partijen zoals BBB en JA21 kan Rutte onmogelijk verwachten dat die het klimaat- en stikstofbeleid van zijn vierde kabinet in de Eerste Kamer aan een meerderheid gaan helpen. Beide nuanceren de ernst van de klimaatcrisis en het voornemen van Rutte IV om wettelijk vast te leggen dat de CO2-uitstoot in 2030 met 55 procent moet zijn verlaagd, is voor alle twee een stap te ver. In de stikstofdiscussie is de kloof nog groter; daar nemen de coalitie versus BBB en JA21 bijna volledig tegengestelde posities in. Waar Rutte IV de doelstelling om de stikstofuitstoot te halveren met vijf jaar naar voren wil halen –van 2035 naar 2030– pleit rechts juist voor het met spoed afzwakken van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. Zo komen de bouw en de industrie weer aan vergunningen om uit te breiden, denken de twee.
Waar staatssecretaris Van der Burg straks zijn steun voor de spreidingswet vandaan moet halen, is nog niet duidelijk. Eén ding staat al wel vast: niet bij JA21 en BBB.
Op de beleidsterreinen stikstof, klimaat en asiel valt voor Rutte IV waarschijnlijk nog wel zaken te doen met PvdA, GroenLinks en de overige linkse partijen. Maar daarmee is het kabinet er nog niet. Aannemelijk is dat links in ruil voor steun ook tijdens de begrotingsonderhandelingen forse eisen op tafel zal leggen. Bijvoorbeeld over het van tafel halen van de miljoenenbesparingen die het kabinet heeft ingeboekt op de jeugd- en ouderenzorg. Of over het bijstellen van fiscale maatregelen, met als doel dat bijstandsgerechtigden en jonggehandicapten met een uitkering er evenveel op vooruit gaan als werkenden. Dan wordt het interessant, want dergelijke eisen zouden weleens de steun kunnen krijgen van rechts. Ook het afgelopen jaar gebeurde dat al: een rechts-linkse hindermacht in de Senaat zorgde er toen voor dat bezuinigingen op de AOW en de jeugdzorg moesten worden teruggedraaid. Het risico is dan ook reëel dat een linksrechtse tangbeweging Rutte IV straks na 15 maart doorlopend in de houdgreep neemt.
Kabinet-Cals
Verschuivende krachtsverhoudingen na Provinciale Statenverkiezingen kunnen tot grote spanningen leiden binnen een coalitie. Als historicus weet Rutte dat maar al te goed. Het kabinet Cals/Vondeling kwam in 1966 mede ten val, nadat de kiezer bij de Statenverkiezingen van 1966 flinke tikken had uitgedeeld aan de coalitiepartijen KVP en PvdA. Moest de premier daaraan denken toen hij zondag bij WNL zei: „Je weet het nooit zeker”, in antwoord op de vraag of de coalitiepartijen er na 15 maart nog samen uitkomen?
Wijselijk zei hij dat er niet bij. Maar uitgesloten is het zeker niet.