Regelmatig worden er hertalingen gemaakt van boeken uit de zeventiende of achttiende eeuw. Brakel, Koelman, Comrie en Immens verschenen opnieuw in het Nederlands van nu. Maar de hertaling die recent bij Boom uitkwam, is van andere aard.
Deze uitgever publiceerde een hertaling van ”De betoverde wereld”, het spraakmakende boek van de gereformeerde predikant Balthasar Bekker uit Amsterdam. De definitieve versie van dit boek verscheen in 1693.
In zijn vuistdikke publicatie betoogde Bekker dat engelen en geesten weliswaar bestaan, maar niets kunnen uitrichten. Hij gebruikte de filosofie van Descartes om bijgeloof, toverij, hekserij en andere bovennatuurlijke verklaringen te bestrijden.
Bekkers boek is verdeeld in vier delen. In het eerste deel bespreekt hij allerlei berichten uit de heidense wereld over geesten en duivels. Het tweede deel meldt wat Schrift en rede zeggen over de werking van lichaamloze geesten. Vervolgens volgt er in het derde boek een analyse van wat tovenaars, heksen, wichelroedelopers en andere occulte personen feitelijk doen. Het laatste deel bevat een grote hoeveelheid verhalen over wonderlijke en bizarre gebeurtenissen, die Bekker stuk voor stuk van een natuurlijke verklaring voorziet.
De publicatie leverde Bekker een ongelooflijke hoeveelheid kritiek op, mede van zijn collega-predikanten. Uiteraard was het tweede boekdeel voor hen het belangrijkste. Daarin speelt immers de vraag naar de verhouding van rede en openbaring een grote rol, alsmede de vraag wat de Schrift zegt over de duivel. De gewone man had de omvangrijke kritiek van filosofen en predikanten trouwens niet nodig om een eigen oordeel te vellen. Verwijzend naar het lelijke uiterlijk van Bekker grapte men: „Als je al niet in duivels gelooft, ga je het wel doen wanneer je het hoofd van Bekker ziet.”
Hertaling
Bart Leeuwenburgh, universitair docent aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, selecteerde delen uit ”De betoverde wereld” en hertaalde deze. Ook voegde hij een uitvoerige inleiding toe en voorzag het geheel van vele voetnoten en illustraties. Er moet een enorme hoeveelheid werk in hebben gezeten. Toch stelt de hertaling teleur. De hertaler erkent dat deel twee de meeste reacties ontving, maar uit dit deel heeft hij geen enkel fragment opgenomen. Bijna alles is afkomstig uit het vierde deel. Dat is raar. Als je het volledige werk recht wilt doen, kun je het belangrijkste stuk niet overslaan.
In zijn toelichting motiveert Leeuwenburgh weliswaar hoe zijn selectie tot stand kwam: wat over het cartesianisme gaat, wat voor de moderne lezer het meest bizar overkomt, en wat ons het beste inzicht geeft in de leefwereld van de 17e eeuw, is doorslaggevend geweest. Maar dan vraag ik mij af aan welke lezers hij heeft gedacht. Blijkbaar horen theologen en theologisch geïnteresseerde lezers niet tot de doelgroep. Historici dan? Die zullen, als zij Bekker willen doorgronden, toch ook zeker willen weten welke theologische motieven de Amsterdamse predikant hebben geïnspireerd. Ik vind het een ontoelaatbare misser dat er werkelijk niets van de theologische aspecten van de discussie rondom ”De betoverde wereld” in dit boek is opgenomen.
Stijve harken
Leeuwenburgh blijkt vooral geïnteresseerd te zijn in wat men ”de radicale verlichting” noemt. Spinozisten en socinianen (de volgelingen van Spinoza en Socinus) krijgen van hem alle aandacht. Ook Descartes en de cartesianen worden welwillend besproken. Gereformeerde theologen komen er minder goed af. De toon waarop Leeuwenburgh hen bespreekt, is onophoudelijk neerbuigend, gekscherend, bijna minachtend. Ze worden weggezet als ouderwetse aristotelianen, stijve harken, bange schreeuwers die geen raad wisten met de vooruitgang van de wetenschap. Voetius zit in een „orthodoxe schuttersput” en wordt „door naturalistische wespen” gestoken (blz. 49). Maar zo’n badinerende houding past een historicus niet. Als we zo beginnen, kan ik ook heel wat spot loslaten op de cartesiaanse verklaringen van Bekker.
De hertaler had meer van theologie moeten weten, zoveel is wel duidelijk. Hij legt Bekker (die overleed in 1698) een psalmregel uit de berijming van 1773 in de mond (blz. 24). Hoe hij de strijd tussen coccejanen en voetianen duidt, is intussen gedateerd (blz. 56-59). Voor de onjuiste weergave van het proces tegen Galilei (blz. 9-10) moet de schrijver zich schamen. De centrale stelling dat Bekkers strijd tegen bijgeloof samenhangt met zijn cartesianisme wordt niet beargumenteerd en uitgediept (blz. 35, 294). Latijn is evenmin Leeuwburghs sterkste kant: de spelling is vaak onjuist en de vertaling schiet regelmatig tekort.
Is Bekkers ”De betoverde wereld” nog van belang voor lezers van nu? Ik denk het wel. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat zijn gereformeerde tegenstanders het soms voor bijgeloof en goedgelovigheid hebben opgenomen. Bekker vond dat veel van zijn gemeenteleden meer door angst voor de duivel werden gedreven dan door vertrouwen op God. Wat je ook van zijn boek vindt, hier had hij een punt.
De betoverde wereld van Balthasar Bekker, Bart Leeuwenburgh; uitg. Boom; 355 blz.; € 29,90