Ze zijn jong, houden van zingen en –op zijn tijd– gezelligheid. Voor de leden van reformatorisch jongerenkoor Chenánja staat de Bijbelse inhoud van de muziek centraal. Zo proberen ze iets uit te stralen naar de wereld, tot ver buiten de grenzen van Ede.
Met twee zakken chips onder de arm komt een van de koorleden van Chenánja het verenigingsgebouw aan de Maanderweg in Ede binnen. „Goed bezig”, reageert dirigent Jan Hendrik van Schothorst, die net in de gang verschijnt. Omdat dit de eerste repetitie is in het nieuwe jaar, houdt het jongerenkoor een nieuwjaarsborrel.
Maar eerst mag er gezongen worden. Deze dinsdagavond zijn er pakweg dertig koorleden aanwezig. Ze staan in dubbele rijen opgesteld in het zaaltje, dat mooi aangekleed is voor de borrel. Gouden versieringen aan de muren, ballonnen op de grond. Sopranen links, alten rechts. Middenin de mannen, die met tien duidelijk in de minderheid zijn.
Van Schothorst weet de sfeer er aardig in te brengen. „Ik weet niet of de kerstkalkoen er al af is, maar ik wil jullie graag helpen”, grapt hij bij het inzingen. Gegniffel. Na het inzingen pakken de jongelui –tussen de 15 en 35 jaar– er een bewerking van Psalm 122 van Marco den Toom bij. Volgens Van Schothorst moet je het zo zingen „dat het publiek niet stil kan blijven zitten”. Ook bij sommige koorleden gaan de voeten op en neer op de aanstekelijke tekst. „Kom ga met ons en doe als wij.”
Elastiekjes
De muziekstukken volgen elkaar in rap tempo op deze avond. De tijd om te repeteren is ook wat korter; er moet immers nog geborreld worden en de chips en champagne lonken. Gedisciplineerd volgen de zangers de opdrachten van de dirigent. Staan als ze zingen, zitten als ze dat niet doen. Her en der wordt gekletst, maar echt luidruchtig is het niet.
Even later klinken de klanken van ”In Christ alone” van Stuart Townend en Keith Getty in een bewerking van de dirigent zelf door de zaal. Het stuk is nieuw, maar deze eerste kennismaking verloopt al heel aardig. Het is te zien en te horen dat de tekst iets voor de jongeren betekent. De klank zwelt aan als ze zingen over de opstanding van Christus: „Then bursting forth in glorious day, up from the grave He rose again!”
Van Schothorst is te spreken over deze eerste verkenning, maar heeft nog wel een tip voor de sopranen. Die trekken hun mond naar zijn mening niet ver genoeg open. „Weten jullie hoe dat bij een slang werkt? Die heeft elastiekjes aan de kaken en kan zijn bek daardoor helemaal open doen. Daar moeten jullie aan denken.” De daad wordt meteen bij het woord gevoegd. Alle ogen op de oefenende sopranen. „Dit komt allemaal in het RD”, roept een van de tenoren.
Tot slot pakken de koorleden het ”Hallelujah” uit de ”Messiah” van Händel erbij. In een grote kring staan de zangers rond de piano. Ondertussen wordt de borrel voorbereid. Van Schothorst heeft nog een laatste aanwijzing voor de muziek losbarst: „Niet op zijn hardst maar op zijn mooist.”
Dan vullen de rijke klanken van Händels Hallelujah-koor de kleine ruimte. Het is misschien het soort muziek dat Chenánja niet zo vaak zingt, maar ze weren zich kranig.
Na het zingen wordt de zaal in een mum van tijd omgetoverd tot borrelruimte. Tafels worden klaargezet, hapjes geserveerd, spelletjes tevoorschijn getoverd. Eerst neemt voorzitter Margriet het woord. Ze hoopt dat Chenánja –vernoemd naar een van de zangmeesters van de levieten uit het Oude Testament– „iets mag blijven uitstralen naar de wereld”. De champagneglazen worden geheven. En dan op naar de borrel.