”Nun komm der Heiden Heiland”: lied van licht voor begin van advent
Bij de eerste adventszondag hoort in veel kerkelijke tradities sinds jaar en dag het gezang ”Nun komm der Heiden Heiland”. Een lied van Luther, die weer teruggreep op Ambrosius. Over een goddelijk licht dat vanuit een kribbe schijnt in een donkere wereld.
Voor veel liefhebbers van de muziek van Bach is het een bekend gegeven: bij de eerste zondag van advent hoort het lied ”Nun komm der Heiden Heiland”. Ofwel je vertolkt als kerkorganist, als dat mag, een van Bachs prachtige koraalbewerkingen (BWV 659-661). Ofwel je luistert een van beide cantates onder deze titel (BWV 61 en 62). Waarbij de laatste, die Bach in 1724 in Leipzig uitvoerde, het dichtst bij het oorspronkelijke lied blijft.
Met deze adventsklanken gingen de kerkgangers destijds Kerst tegemoet; na de eerste zondag van advent klonk er in Leipzig immers geen concertante kerkmuziek meer. Dat kwam weer op Eerste Kerstdag, als met veel muzikaal vertoon de geboorte van de Heiland werd uitgebazuind – bijvoorbeeld met het ”Jauchzet, frohlocket” van het ”Weihnachts Oratorium”.
Dat Bach voor de eerste adventszondag voor ”Nun komm der Heiden Heiland” koos, was niet vreemd. Dat lied hoorde sinds de reformatietijd tot het vaste repertoire in de lutherse traditie. Het gezang vormde de opening van menig liedboek en gold min of meer als vast gezang voor de eerste zondag van het kerkelijk jaar. Het gaat dan ook om een van de eerste liederen die Martin Luther een kleine 500 jaar geleden maakte.
Monument
Luther was eind 1523 begonnen met het verzamelen van Duitstalige liederen voor de eredienst. Hij vroeg anderen –bijvoorbeeld zijn vriend Georg Spalatin– om aan het dichten te gaan, maar hij pakte ook zelf de ganzenveer. Al in 1524 verschenen in drie gezangbundeltjes maar liefst 24 kerkliederen die Luther zelf had gedicht.
In een aantal gevallen maakte Luther een compleet nieuw lied, zoals bij het beroemde ”Ein feste Burg” naar Psalm 46. Maar voor andere gezangen sloot hij nauw aan bij de middeleeuwse liedtraditie die hij van binnenuit kende. Zo ook bij het lied dat hij maakte voor de advents- en kersttijd. Het bekende ”Veni, redemptor gentium” zette hij over naar het Duitse ”Nun komm der Heiden Heiland”.
<InlineImage imgUrl=“https://images.rd.nl/fill/w:2500/h:2500/plain/https%3A%2F%2Ferdee-prod-bucket-s3-001.ams3.cdn.digitaloceanspaces.com%2F18828454_b46f65b216.JPG” caption=““Nun komm der Heiden Heiland” in een van de gezangboekjes die in 1524 in Erfurt verschijnen. beeld RD” alt=“18828454.JPG” />
Daarmee legde de reformator zijn gemeente een oeroud lied op de lippen, nu in een nieuw gewaad. ”Veni, redemptor gentium” (”Kom, Verlosser van de volken”) gaat helemaal terug op kerkvader Ambrosius, die in de 4e eeuw bisschop was van Milaan. Ambrosius wordt gezien als degene die aan de wieg stond van de Latijnse hymnentraditie.
In zijn lied ”Veni, redemptor gentium” had Ambrosius, net nadat de concilies van Nicea (325) en Constantinopel (381) zich hadden uitgesproken over de godheid van Christus, deze leer omgezet in een hymne. In strofen van steeds vier regels bezingt hij de maagdelijke geboorte: het wonder dat de Zoon van God Zelf afdaalt tot in een kribbe –ja, zelfs tot in de hel– en zó een licht voor de wereld is.
Luther sluit zich in zijn vertaling heel nauw aan bij de Latijnse tekst van Ambrosius – zo zelfs dat hem verweten is dat het wat gewrongen Duits is geworden. Het is inderdaad hier en daar nog niet zo makkelijk om de betekenis van Luthers tekst direct te vatten. Dat neemt niet weg dat de reformator een gezang heeft gecreëerd dat een monument zou worden in en buiten de lutherse traditie. Niet het minst door de eenvoudige maar ijzersterke melodie, waarvoor Luther de gebruikelijke middeleeuwse wijs licht bewerkte.
Ingekort
Luthers adventslied heeft ook in Nederland zijn weg gevonden, zij het aanmerkelijk ingekort. De –tamelijk vrije– vertaling die Jan Willem Schulte Nordholt voor het ”Liedboek voor de kerken” (1973) maakte, is de meest bekende. De maagdelijke geboorte die in de versie van Ambrosius en Luther zo’n prominente rol speelt, komt nauwelijks terug. Maar de hellegang en hemelvaart van Christus (strofe 3) heeft de dichter mooi vertolkt. En de kribbe staat, net als bij Ambrosius en Luther, in strofe 4 blinkend te stralen.