Pleidooi voor christelijk Amerika kent vele gezichten
Amerika is de laatste hoop voor het behoud van het christendom. Daarmee is volgens de Amerikaanse historicus en theoloog Matthew McCullough het christelijk nationalisme getypeerd.
God verkoos de Verenigde Staten tot Zijn volk en Hij gaf het een bijzondere plaats in de wereldgeschiedenis. Amerika is daarom ”God’s Own Country”, aldus McCullough.
Ogenschijnlijk heeft het christelijk nationalisme in de VS oude papieren. Immers, de puritein John Winthrop, die een centrale plaats innam bij de stichting van de Massachusetts Bay Colony, hield tijdens de reis naar de nieuwe wereld zijn beroemde lekenpreek over de stad op een berg. De kolonisten riep hij op om een gemeenschap te stichten die een lichtend voorbeeld voor de wereld zou zijn.
Daarnaast kan gewezen worden op het stempel dat presbyteriaanse theologen drukten op de inhoud van de geboortepapieren van de VS. Historici in Amerika zijn het er wel over eens dat die invloed beslist aanwezig is. De vooraanstaande presbyteriaan John Witherspoon, die ook president was van wat nu Princeton College is, benadrukte geregeld het idee van een beperkte regeringsmacht en de noodzaak van ”checks and balances”, „omdat de mens geneigd is tot het kwade en tot misbruik van de macht”. Dit idee vond via zijn leerling James Madison zijn weg naar de grondwet van de VS. Witherspoon was ook de enige predikant die de Onafhankelijkheidsverklaring ondertekende.
Maar daarmee is bepaald nog niet gezegd dat zij van Amerika een christelijke natie wilden maken, stelt de Amerikaanse predikant en historicus Paul D. Miller in zijn recente studie ”The Religion of American Greatness: What’s Wrong with Christian Nationalism”. „Er zijn zeker christelijke invloeden en waarden die de vroege Amerikaanse samenleving stempelden. Maar er is bij de Founding Fathers geen sprake van het idee dat God Amerika verkoos om er een theocratie te stichten.”
Als bewijs voert Miller aan dat George Washington, de eerste president van de VS, in de onderhandelingen met Tripoli om een einde te maken aan zeeroverij zei: „Aangezien de VS in geen enkel opzicht een christelijke natie zijn, zal godsdienst geen enkele rol spelen in onze relatie met u.”
Volgens Miller is de intentie vanwaaruit christenen handelen beslissend. „Het belangrijkste verschil tussen christelijk nationalisme en een verantwoord christelijk pleidooi zit in de houding van ons hart. Willen we christelijke principes bevorderen of begeren we als christenen de macht? Willen we gelijke rechtvaardigheid voor iedereen of privileges voor onze christelijke groep?”
Volgens Miller was er bij de grondleggers steeds „het besef dat God Zijn rijk bouwt door de christelijke gemeente. Niet door een aardse staat.” Fundamenteel voor de christelijke levensovertuiging is volgens Miller dat de gelovige hier op aarde gast en vreemdeling is.
Bijzondere missie
De kerkhistoricus John D. Wilsey, verbonden aan het Southern Baptist Theological Seminary in Louisville, onderscheidt een externe component en een binnenlands aspect. „Dat Amerika een taak, een bijzondere missie in de wereld heeft, is een idee dat al ruim honderd jaar de buitenlandse politiek bepaalt. Maar daarmee is niet gezegd dat men binnenlands een theocratie wil vestigen.”
Wilsey wijst erop dat president Wilson die bijzondere missie van de VS tot uitgangspunt van zijn buitenlandbeleid maakte. „Daarom mengde hij zich in de Eerste Wereldoorlog en streed hij voor de oprichting van de Volkenbond. Dat idee motiveerde ook Roosevelt om zich volledig in te zetten voor een naoorlogse samenleving zonder oorlog. Het was ook de drijfveer om zich teweer te stellen tegen de opmars van het communisme. John Foster Dulles, minister van Buitenlandse Zaken onder Eisenhower, zei in 1955: „Ons volk is altijd begiftigd geweest met een gevoel van missie in de wereld. Ze hebben geloofd dat het hun plicht was om mensen overal te helpen de kans te krijgen om te zijn en te doen waartoe God hen heeft geschapen.” Het ging hen om de democratie, niet om een theocratie”, aldus Wilsey.
Roeping
De omslag kwam volgens hem in de jaren 70. In 1977 verscheen het boek ”The Light and the Glory” van Peter Marshall en David Manuel. Zij betoogden dat Amerika het nieuwe Israël is, door God uitverkoren om „een licht voor de heidenen” te zijn. Het boek diende als pleidooi om de christelijke oorsprong en roeping van de VS te herstellen.
Hun gedachte is gebaseerd op een zogenoemd declinatieverhaal. Amerika, zo betoogden ze, is gevallen van zijn glorieuze christelijke verleden en daarom moest hersteld worden wat verloren is gegaan. Evangelicale leiders uit de jaren 80 van de vorige eeuw produceerden boeken, pamfletten, leerplannen en multimedia om de gedachte van een christelijk Amerika te bevorderen. En hun invloed laat zich tot op de dag van vandaag gelden.
„Het christelijk nationalisme is sinds de jaren 80 vooral gericht op binnenlands herstel van christelijke waarden” - John D. Wilsey, Amerikaans kerkhistoricus
Dit pleidooi voor een christelijk Amerika is anders dan het oudere. Het richt zich op het verleden. Het denkt Amerika terug te kunnen brengen naar de christelijke oorsprong van de natie. Nostalgie speelt dus een cruciale rol in dit soort nationalisme.
Wilsey: „Hun idee is dat vóór 1970 elke generatie leefde bij de gedachte dat Amerika een christelijke natie was. Maar dat is volgens deze groep door de secularisatie verdwenen. Het christelijk nationalisme is daardoor sinds de jaren 80 vooral gericht op binnenlands herstel van christelijke waarden. Dat onderscheidt van de missionaire drang van Wilson, Roosevelt en Dulles. Die keken niet naar toen, maar hunkerden naar straks.”