Eindelijk heb ik op het Terschellingse strand bij de Boschplaat mijn hengel aan de praat gekregen. Als onervaren visser poog ik een zeebaars zo gek te krijgen een hapje van mijn speciale aas, een zager, te nemen. Wanneer ik hem daartoe opnieuw wil uitnodigen en mijn vistuig binnenhaal, gaat het molentje zwaar. Erg zwaar. Dat lood is eigenwijs, denk ik nog.

Gespartel
Totdat. Totdat ik tussen de bruisende golven gespartel zie. Een vis die groter is dan elk voorntje dat ik vriendjes vroeger uit de sloot zag hengelen, zit aan mijn haak. Hij mocht genieten van een stukje zager en nu is het mijn beurt om te genieten van hem.

De baars werkt mee. Ik laat hem zakken op het zand. Hij doet een spartel, en de haak is uit zijn bek. Zo is-ie braaf. Een nieuwe uitdaging. Hoe dood ik een vis? Internet is er nog steeds niet. Is het wreed het dier te laten stikken? Ooit, tijdens een keer zeevissen, sloeg een buurman zijn geschubde voedsel dood op de reling. Ik vond het niet diervriendelijk ogen. Wel waren ze in één klap dood.

Hier is geen reling. Ook geen hamer of iets anders waarmee ik een klap kan geven. Na enig aarzelen haal ik het mes in één keer door zijn keel. Dat is effectief. Nog een stuiptrekking. Dan is het gebeurd.

Het buikje open, de ingewanden eruit. Ik profiteer van mijn eenmalige zeeviservaring. De baars is veel te groot voor mij alleen, dus ik besluit voor de makkelijke delen te gaan. Twee filetjes, dat moet lukken. Tot nog toe heb ik met allerhande gereedschap voorkomen dat ik de vis moest aanraken. Maar ik ben geen mietje en neem het dier ter hand. Twee filetjes ploffen na wat zaagwerk in het zand.

Een verstandig mens bewaart het lekkers voor het laatst. Dus hak ik de drie meegebrachte aardappels in stukken. Van water met bubbels houd ik niet zo, maar ik heb het per ongeluk toch meegebracht. Het blijkt prima kookwater. Na een kwartiertje laat ik er zachte opwarmworteltjes uit de glazen pot in glijden. Normaal gesproken gruw ik van zulk voedsel, nu ben ik blij met elke warme hap.

Gezandstraald
Volop stuifzand in deze duinen. Dus als ik mezelf opschep en het bord op de grond zet, wordt het kooksel zó gezandstraald dat de figuurlijke tranen me in de ogen schieten. Gelukkig zit meer dan de helft nog in de pan. Die besluit ik te zien als een diep bord. En dat gaat best.

In een optimistische, maar niet onrealistische bui, had ik ook olie meegenomen voor deze maaltijd. Dat komt nu goed van pas. De afgespoelde vis sist als hij het pannetje aanraakt dat op mijn primusbrandertje staat. Het knettert van jewelste, en tien minuutjes later valt de vis van malsheid uit elkaar. Met smaak verorber ik het dier. Dat mijn malende kiezen knersen door het zand neem ik voor lief.