Het beginpunt van het boek ligt in het hoofd van Dan Jacobson. Daar strijden aanvankelijk onbegrip, rancune en een haast bizarre dankbaarheid over grootvaders voortijdig overlijden om de voorrang. Hoewel hij zijn opa Heshel nooit gekend heeft, dankt Dan Jacobson menselijkerwijs gesproken het leven aan zijn overlijden.
Heshel was rabbijn, voorganger in de Joodse gemeenschap van het arme Litouwse dorpje Varniai. Toen hij de kans kreeg om met zijn gezin te emigreren naar de Verenigde Staten, liet hij van zichzelf de bewuste foto maken, stapte vervolgens op de boot om aan de overkant van de oceaan de weg voor zijn gezin te banen. Maar hij schrok zo van de vervlakte Joodse levenswijze in Amerika, dat hij terugkeerde naar Litouwen, om daar voor altijd te blijven.
Zo zou hij zijn familie hebben prijsgegeven aan de nazi-moordenaars die enkele decennia later de hele Joodse gemeenschap van Litouwen als ratten zouden verdelgen. Een wel heel hoge prijs voor het geloof, vindt een op dit punt rancuneuze Dan Jacobson. Het was aan het overlijden van Heshel in 1919 te danken dat het gezin de kans kreeg om Litouwen toch te verlaten en een nieuw bestaan op te bouwen in Zuid-Afrika, ver van de verschrikking die later Europa zou treffen. Een reis die Jacobson naar een hoger ervaringsniveau trekt: "Toen ze uit Litouwen de overtocht maakten naar Zuid-Afrika, waren ze verhuisd van Nergens naar Ergens" (pag. 95).
Geloof
Bij dingen die zo groot en zo diep zijn als het verschil tussen leven en dood spreken wij -heel schuchter- toch van Gods leiding. De Joodse atheïst Dan Jacobson niet. In Zuid-Afrika gingen de kinderen en kleinkinderen er unaniem toe over "om alles waar hun vader in had geloofd te verwerpen" (pag. 84). "Hoe meer ik versteld sta van de wereld zoals die is, des te ongeloofwaardiger wordt het voor mij om er de makershand in te zien van een bewuste, vooruitziende geest wiens wezen en verwachtingspatroon op enige wijze verwant zou zijn aan dat van mijzelf" (pag. 46). Het nochtans van het geloof zoals de profeet Habakuk dat in zijn oudtestamentische lied zo prachtig vertolkt heeft, is Dan Jacobson vreemd.
Hij zag dat wel bij zijn grootvader Heshel. Niet dat deze rabbijn Heshel Melamed altijd op de geloofstoppen leefde. "Ik ben er zeker van dat hij herhaaldelijk en rechtstreeks vragen stelde bij het doen en laten van God en dat hij met pijn en verbijstering daarover vervuld was" (pag. 47). Die spanning in zijn opa tussen geloof en verbijstering intrigeert Dan Jacobson. Hij besluit op zoek te gaan naar het geheim ervan.
Catastrofe
Wat Jacobson doet in "Heshels rijk" is niet zomaar een levensbeschrijving geven van een opa die hij nooit bewust gekend heeft. Het gaat ook niet over de schrijver zelf. "Dit is niet een autobiografie. Van de vele draden die door mijn vroegste jaren lopen, wil ik er maar één volgen: die van de relatie die ik had met dat verre deel van de wereld waar mijn ouders vandaan gekomen waren" (pag. 92).
Jacobson kijkt in het verleden van het Litouwse Jodendom. Een zwart, leeg gat. Op dat moment krijgt zijn proloog voor de lezer een extra betekenislaag. Op de eerste bladzijden beschrijft Jacobson namelijk op onderhoudende manier over zijn jeugdjaren in Kimberley, de stad van de diamantmijnen in Zuid-Afrika. Mijnen die in onbruik waren geraakt, maar waar nooit hekken omheen waren geplaatst. Je kon zo maar naar de rand van de peilloos diepe schachten lopen. "Het was angstaanjagend om erboven te staan. Toch voelde ik me zo nu en dan gedwongen om het te doen." Vanwege dat onweerstaanbare contrast. "Aan deze kant (van de rand) leven. Aan de andere het ondenkbare tegenovergestelde" (pag. 9). Zo kijkt hij ook in de geschiedenis van zijn familie, van de Litouwse Joden, "een catastrofe zonder weerga." En dan volgt de kwellende vraag: "Is het mogelijk je 'wortels' te hebben in zo'n afgrond? Ik denk het niet" (pag. 119).
In zijn eerdere werk heeft Dan Jacobson altijd oog gehad voor de minderheidsposities van bevolkingsgroepen en individuen. In "Heshels rijk" verengt zich dat tot een groep die in een hele landstreek is weggevaagd.
Reis door Litouwen
De auteur verlaat Zuid-Afrika voor een reis naar dat verleden, een reis door Litouwen. Op zoek naar sporen van zijn opa. "De sterkste emoties die ik me herinner aan het bezoek aan Litouwen zijn droefheid, een doffe neerslachtigheid zoals ik nog nooit eerder had gevoeld en een bijna voortdurend besef van diepe ontluistering" (pag. 166). De intellectuele Jacobson komt daar in dat ontjoodste Litouwen zichzelf tegen. "Hoe zwak was mijn verbeeldingskracht geweest. Hoe had ik die beschermd tegen de pijn. [...] Had uitgerekend ik -iemand die mentaal zijn grootvader de rabbijn verwijten had gemaakt over de onnozelheid waarmee hij zich had vastgeklampt aan zijn geloof, over de bijna noodlottige eerlijkheid van zijn naïviteit- had ik werkelijk zulke 'hulpmiddelen' nodig om tot nadenken en bezinning te komen?" (pag. 167).
Zijn reis door Litouwen leert hem ook dat het leven sinds de afslachting van het Joodse volk ook daar gewoon is doorgegaan. Dat er weer bomen groeien en gebouwen zijn neergezet op de plaats waar eerst de grote synagoge heeft gestaan. "We hoeven ons de afgrond van het verleden niet als een bodemloze put voor te stellen, met duizelingwekkende diepten en stenen die altijd maar door blijven vallen door ruimten die geen echo hebben. Dit is net zo goed. Deze banken en dat groepje openbare gebouwen, die bomen en verkeerslucht; de bocht in deze lege straat" (pag. 244).
Bijna aan het slot van zijn boek keert de auteur zich rechtstreeks tot zijn grootvader. Om hem zijn excuses aan te bieden. Jacobson leerde zijn grootvader daar in het verre Litouwen beter kennen. Diens motieven om te blijven, de impact van zijn geloofsleven. Ook al komt Jacobson er niet toe om de Habakukgestalte van zijn opa aan te nemen, hij erkent wel dat zijn aanklacht tegen diens geloof te simpel is. Niet de slachtoffers maar alleen de daders verdienen zijn rancune en boosheid.
Antwoorden
"Heshels rijk" is geen roman; er zit geen spannende plot in verweven. En toch neemt de stijl van Dan Jacobson je mee. Prachtig ingetogen en toch beeldend, hier en daar verrijkt met een vleug Joodse humor, schrijft Jacobson over wezenlijke vraagstukken. We herkennen hem in de strijd die je als mens daarover kunt hebben. Maar de antwoorden van Jacobson zijn teleurstellend.
Sinds zijn debuutroman "The Trap" in 1955 heeft deze auteur al heel wat titels op zijn naam gezet. Boeken waarin hij in roman- of essayvorm de diepere lagen van de mens probeert aan te boren, diens zwakheden blootlegt. Zo gaat hij in de roman "The God-Fearer" (1992; in Nederlandse vertaling "De Godskinderen", 1994) in op de vraag waarom de mens altijd de liefste verraadt. Toen hem tijdens de presentatie van de Nederlandse vertaling naar het antwoord daarop gevraagd werd, zei Jacobson: "Als ik daar antwoord op had, hoefde ik niet meer te schrijven."
"Heshels rijk" is een typisch Jacobson-boek. Met meer vragen dan antwoorden. Maar altijd -hoe de mens zichzelf en de ander ook tegenvalt- altijd is er de mogelijkheid om schuld te belijden, meent Jacobson en hij voegt in "Heshels rijk" ten aanzien van de grootvader de daad bij het woord. Het is een mooi boek, maar 't is tegelijkertijd een magere troost die Jacobson zijn lezer biedt. Want als je door de diepte gaat, kan alleen God in Jezus Christus je leven zin geven. En God komt in dit boek -ondanks Jacobsons schuldbelijdenis naar opa Heshel toe- niet dichterbij dan de beklaagdenbank. Een positie die Hij ook krijgt bij een grote Joodse schrijver uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis, Abel J. Herzberg.
N.a.v. "Heshels rijk", door Dan Jacobson; uitg. Podium, Amsterdam, 1998; ISBN 90 5759 242 8; 286 blz.