Ik ben chaotisch. En dat zie je terug in mijn slaapkamer. Ik geniet ervan als het een klein rommeltje is. Want dan heb ik het gevoel dat het echt mijn kamer is. Mijn vader is het tegenovergestelde van hoe ik ben, en roept bijna elke avond dat ik mijn kamer wéér moet opruimen.
Vroeger had mijn vader een goede tactiek. Wanneer er wat rommel op de vloer lag, dan zei hij: „Als er 's nachts brand uitbreekt, dan kan de brandweer niet eens bij je bed komen.” Ik bromde dan wat, maar toch zorgde ik ervoor dat die spullen op z’n minst op mijn bureau belandden. Want er zou toch maar echt brand uitbreken… Gelukkig is er nog nooit een brandweerman mijn kamer binnengetreden.
Eenmaal per week keer ik mijn kamer grondig om. De dag na het opruimen is mijn voornemen altijd om het netjes te houden; elke avond gelijk mijn kleding en spullen in de kast. Maar na twee dagen geef ik het meestal op, want eigenlijk is het toch wel veel moeite.
Mijn vader beweert altijd dat het efficiënter is om een opgeruimde kamer te hebben, want dan hoef je niet lang te zoeken naar spullen. Maar voor mij is rommel net zo efficiënt. Zelfs in mijn zwijnenstal, weet ik precies onder welk boek mijn ID-kaart ligt en onder welke serie blaadjes mijn bankpas ligt. Eenmaal per week de bezem erdoor en dan kan ik er weer een week tegenaan.
Maar sinds vandaag begrijp ik waarom mijn vaders handen jeuken om schoon te maken. Want de rommel van een ander opruimen is écht leuk. Ik moest op het werk en paar enorm vieze schappen schoonmaken. Met het volledige assortiment aan schoonmaakproducten probeerde ik het schoon te krijgen. De voldoening is er zeker, want na een paar uur poetsen, ziet het er weer brandschoon uit.
Maar toch blijf ik wel van een klein beetje chaos houden. Een klein beetje rommel is niet erg, zolang het maar niet te veel wordt. Met opruimen blijf ik voorzichtig, want chaos heeft de eigenschap groter te worden als je gaat opruimen. En dan ben ik nog verder van huis.