De eerste kennismaking met een salon was niet door mij voorzien. Met een goede bekende liep ik in het winkelgebied van een middelgrote stad toen die persoon het plots nodig vond om zich te laten knippen. Er werd een afspraak gemaakt bij een nabijgelegen zaak. En zo werd ik min of meer gedwongen mee te gaan.
„Jij mag daar wel wachten”, wees een medewerker me een luxe fauteuil, waarna ze wegliep om een kop koffie voor me te zetten. Met een kinderlijke fascinatie keek ik naar de talrijke en gigantische spiegels, die de ruimte minstens drie keer zo groot deden lijken. Ik aanschouwde hoe de klant genoot van een haarwassing, proefde de voortreffelijke cappuccino, bewonderde het goede eindresultaat van het knipwerk, en was verkocht. Voortaan was dit ook mijn kapper.
Jaren was ik klant, tot ik er ineens genoeg van had dat de bewuste zaak 30 euro per knipbeurt vraagt. Drie straten verderop bleek iemand het voor de helft van het geld te doen.
En nu kost mijn kapsel al een tijdje niks meer, want de zaak zit noodgedwongen dicht. Heel rouwig ben ik daar niet om. Dat heeft met het volgende te maken.
„Chris, word jij kaal?” Ineens is die vraag er, van een tante. Kaal? Ik? Nu al? Nee toch? „Buig nog eens naar voren.” Gedwee laat ik het hoofd hangen. „Zie je wel, bovenop wordt het erg dun.” „Dat is m’n kruin.” „Nou, die wordt dan wel groot.”
Heel vreemd zou het niet zijn als m’n haardos inmiddels op sommige plekken wat minder vol begint te worden. ’t Is een familiekwaal.
Het coronakapsel camoufleert die uitdijende kruin nu, en dat vind ik stiekem niet zo erg. Al maakt het me op zich ook geen moer uit dat ik kaal word. (Let op: als iemand zegt dat iets hem niets uitmaakt, vindt hij het meestal stiekem toch vreselijk.)
Die paar haren minder zijn trouwens maar héél klein leed in vergelijking met de fysieke ongemakken waar anderen mee te kampen hebben. Wie bijvoorbeeld bedenkt dat er kinderen zijn die hun kapsel verliezen vanwege chemokuren, zal de lust tot aanstellen wel vergaan.
Klagen over kaalheid is dus niet op z’n plek. Maar die lichte plek op m’n hoofd is wel een signaal. Het laat zien dat de jeugdigheid zo zoetjes aan bezig is om me te verlaten, in ieder geval in fysiek opzicht. Daar getuigden recente bijdragen op deze plek ook al van – die over opticienbezoek.
Daarom lijkt me dit een gezond moment om de jongerenpagina vaarwel te zeggen en elders in dit blad m’n schrijverij voort te zetten. Een verhuizing die, niet geheel toevallig, samenvalt met de 50e verjaardag van de krant en de daarbij horende restyling die ook dit magazine zal ondergaan – een nieuw kapsel, zeg maar. Je zult wel zien.