Van tevoren zeggen dat je iets op de kop gaat tikken, is vrijwel onmogelijk. Want het gaat niet om zomaar iets. Iets op de kop tikken, dat is iets kunnen kopen waarnaar je al heel lang zocht. Iets wat moeilijk te verkrijgen is. Of onverwachts iets moois vinden voor een lage prijs. De betekenis van deze uitdrukking heeft alles te maken met een buitenkansje. Maar waar komt dat tikken dan vandaan? En die kop?

F. A. Stoett, die een standaardwerk over Nederlandse spreekwoorden schreef, vindt dat je daarvoor naar de letterlijke betekenis van de woorden kunt kijken. Hij wijst in zijn verklaring terug naar de jacht.

Een jager die strikken zet om op die manier wild te vangen, heeft zijn doel bereikt als hier bijvoorbeeld een konijn in terechtkomt. Maar voordat hij het konijn als buit mee naar huis kan nemen, moet het beest eerst worden gedood. Door het een tik op de kop te geven, bijvoorbeeld. Als het beest dood is, heeft het definitief geen ontsnappingsmogelijkheid meer. De jager heeft het zichzelf toegeëigend.

Maar iets buitmaken – dat doen niet alleen jagers. Al in 1915 verwijst iemand in het weekblad De Notekraker naar „dat goedkoope pakkie dat-ie ’s heel voordeelig op een uitverkoop op z’n kop had getikt.” Het goedkoope pakkie uit de uitverkoop was duidelijk een buitenkansje. Het zal geen kop hebben gehad en de koper zal er ook niet op hebben moeten tikken, maar de overeenkomst met het konijn is duidelijk: in beide gevallen was de buit binnen.

Ook nu komt dit nog regelmatig voor. Ga maar eens kijken op rommel- of antiekmarkten. Als verzamelaars daar het laatste boek zien liggen dat ze nodig hebben om hun verzameling compleet te maken, pakken ze het meteen vast. Ze leggen er letterlijk hun hand op. Dan rekenen ze af, en nemen de felbegeerde aankoop mee. De buit is binnen. En wat vertellen ze thuis? Precies: dat ze het boek op de kop getikt hebben.

Natuurlijk zal er dan niemand zijn die eraan twijfelt of dat wel op een eerlijke manier gebeurd was, hoewel de uitdrukking deze twijfelachtige betekenis wel kán hebben. Je kunt je er nonchalant van afmaken, als iemand je vraagt hoe je ergens aan bent gekomen. Het antwoord laat je in het midden, met de opmerking: „Oh, dat heb ik ergens op de kop getikt.”

Voor 1950 werd de uitdrukking vaker met een negatieve betekenis gebruikt. Zo wordt er in het Handelsblad uit 1918 geschreven over een moeder\ die haar zoon wel een beetje kende. Ze „was gewoon (...) huizoeking in zijne kleeren te houden als hij in zijn bed lag, om te zien of hij ook weer iets op den kop getikt had.” De vrouw hoopte dan maar dat ze niets zou vinden. Anders zou het betekenen dat hij gestolen had.

Maar er is nog een andere verklaring in omloop over de herkomst van deze uitspraak. Deze tweede verklaring heeft veel weg van de eerste. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal wijst hierin op een verband met andere uitdrukkingen. ”De spijker op de kop slaan”, bijvoorbeeld.

Als je een spijker op zijn kop slaat, of tikt, heb je raak geslagen. Dan ben je succesvol geweest. En op die manier wordt de uitdrukking ”iets op de kop tikken” ook gebruikt. Bij het vinden van dat ene antieke tafeltje waarnaar je al jaren zocht. Of bij de aanschaf van een goedkope partij nauwelijks gebruikte bureaustoelen op een veiling.

Dan ben je succesvol geweest, net als wanneer je de spijker op de kop slaat. En wanneer je een konijn in je strikken vangt.

Heb je een uitdrukking of gezegde waarvan je de herkomst graag te weten wilt komen? Mail naar info@puntuit.nl.