Het Catshuis heeft zijn naam aan mij te danken. Ooit bewoonde ik dit prachtige oord. Nu herinnert een portret aan de wand aan mijn bestaan. De laatste jaren is het stil en rustig hier. Slechts af en toe komen wat hooggeplaatste heren langs. Enige weken geleden was het weer zover. Dag in, dag uit zaten ze om de tafel.
Eén persoon uit het gezelschap intrigeerde me bijzonder. Hij moet zeker twee eeuwen jonger geweest zijn dan ik, gezien zijn blonde pruik. Hij sprak duidelijke taal en stelde veel eisen. AOW’ers, ontwikkelingshulp, immigratie, hoorde ik. Nee, daar praatte niemand over in onze gouden eeuw. Dat weet ik als raadspensionaris maar al te goed.
Zijn toon was wel eens dreigend. Maar de onderhandelaars werden het eens. Ze hakten de laatste knopen door. Nog slechts één retourtje Catshuis en hun missie was geslaagd. Het leek zo mooi.
Tot die bewuste zaterdagmiddag. „Nee! Ik doe het niet! Nee!” hoorde ik plotseling. Stoelen schoven, deuren sloegen, ruiten trilden. En toen was hij weg, die Wilde waaghals.
Het akkoord had hij mooi verpakt, maar de inhoud bleek een flop. Och, al in de zeventiende eeuw dichtte ik het in een van mijn beroemde zegswijzen: Al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding.
Anne Vader, 3 mei 2012
beeld ANP