Ook het religiegehalte is multi. Het was in de trein, tijdens vertraging. Ik had mijzelf beloofd dat ik de héle treinreis zou leren. Zulke beloften moet je niet maken, want dan ga je vanzelf mensen afluisteren.
Mijn coupégenote was een soort Congolees Kruiden-Aagje, maar dan in het spiritueel. Ze zegende haar kruiden. Dat bracht de volmaaktste liefde en rust. Ze had gevoeld dat ze een onbekende medereizigster moest aanspreken. Samen spraken ze toen over altaars en engelen. De vertraging was hun „geluk.” Aagje gooide haar hoofd achterover. „Dank je Kosmos”, ‘bad’ ze.
Later sprak ik een Turks studiegenootje. Elke dag om vijf uur kookte zij voor man, kind, schoonouders, oom en allen onder haar huisdak. Tegelijk moest ze haar man helpen badderen. Kleren klaarleggen en sokken aantrekken. Maar altijd begon op die tijd haar kind te huilen. Wat te doen?
Ze wilde pedagogisch advies, maar ik bleef maar aan die man denken. „Joh”, zei ik voorzichtig: „zou je man niet kunnen proberen zijn eigen sokken aan te trekken?” Maar het was geen optie, want haar religie eiste onderdanigheid. En daar dankte ze voor.
Diezelfde avond zat ik in de kerk. Een stevige preek, een rake tekst. Daar dankte ik voor. In een flits overzag ik hoe verschillend onze levens waren. Al hadden we alle drie onze religie het hoogst. Onze levens kruisten elkaar, maar we zouden altijd vreemden voor elkaar blijven.
Op weg naar huis maakte ik een omweg door de binnenstad. Loom viel de avond. Fietsers belden, wandelaars praatten. Een stelletje lachte hard en zoende, midden op de stoep. Studenten rookten een sigaar, langs de gracht.
We hoorden die avond bij elkaar, daar in die grote stad. En toch waren we vreemdelingen. Of, we zouden dat moeten zijn. Hier beneden.
Henrieke van Dam, 29 juni 2012
beeld ANP