Toch ben ik dat wel. Waarom? Omdat hij onmisbaar is in mijn dagelijks leven. Omdat hij mij van A naar B blijft brengen. Omdat hij nog nooit gestolen is. En vooral omdat hij het, na al die aardbevingen en stormen, nog steeds doet.
Zo is het ook met het geloof. Het zit vol met scheuren, blauwe plekken en krassen. Het rammelt aan alle kanten en laten we eerlijk zijn, erg veel licht geven we niet. Samen met onze heerlijk calvinistische aard zorgt dit voor een niet al te trotse houding tegenover ons geloof. Trots klinkt namelijk eng. Alsof we er zelf keihard voor gewerkt hebben. We bestempelen het liever als iets alledaags en normaals dan dat we er ons elke dag weer over verbazen en we niets liever willen dan van de daken schreeuwen dat we Jezus kennen. En waarom eigenlijk? Het is onmisbaar in je dagelijks leven. Het brengt je van A naar B. Niemand kan het van je stelen. En na alle stormen en aardbevingen in je leven werkt het nog steeds.
Hoe komt het dan dat wij zoveel redenen kunnen vinden om te klagen? Dat wij nog steeds zo onmetelijk veel kritiek op anderen hebben? Zou het niet geweldig zijn als we allemaal, voor één dag, gewoon heel blij zouden zijn met het feit dat we mogen geloven? Zo blij dat we iedere christen die we tegen komen een enorme knuffel willen geven? Zo blij dat we het van de daken willen schreeuwen?
En als knuffelen niet jouw ding is, ik stel mijn megafoon beschikbaar.