Een fietser is dan toch vrij en ongebonden. Bovendien krijg je vanaf het fietspad een prachtig plaatje puur natuur voorgeschoteld. Elke dag weer en altijd anders. Ik zie tussen het gras koeien liggen luieren, verderop staat er eentje met z’n staart omhoog. Een vogelfamilie vliegt zingend over de weilanden, grassprietjes buigen mee met de wind. Net als mijn fietsbanden, die de wind soms wil tegenhouden en dan weer laat racen over de weg. Het kan vriezen, het kan dooien. Soms bruint de zon m’n gezicht, soms plenzen regendruppels neer.

Aan de andere kant van de vangrail vult het asfalt zich met stilstaande autobanden, chagrijnige chauffeurs en dampende uitlaatgassen. Vier rijen dik. „Hoi schat, met mij. Ik ben voorlopig nog niet thuis hoor. ’t Staat hier helemaal vast. Begin maar vast met eten.” Nee, ook op de snelweg gaat het allemaal niet zo snel en ben je niet zomaar weg. Wat wil je ook met 5 kilometer wachtende wagens voor je? Een oplossing weet eigenlijk niemand, maar voor een ”luxe bak” staan we in de rij. Letterlijk en figuurlijk.

„Het is weer zo ver”, constateer ik met enig leedvermaak als ik de snelweg overzie – en trap stevig door. Ik ben tenminste écht snel weg.