Wim van Beek: afscheid na zestig jaar Martinikerk Groningen
Wim van Beek is eindelijk gestopt als organist van de Groninger Martinikerk. Na meer dan zestig jaar hing de 87-jarige maestro vorig najaar de harp aan de wilgen. „Ik kan tevreden zijn.”
Van Beek en zijn vrouw zijn een jaar geleden neergestreken in het Noord-Drentse dorp Peize, twintig minuten van de stad Groningen. Met de verhuizing vanuit het naburige Roden moesten heel wat spullen worden opgeruimd. „Het is hier een stuk kleiner”, glimlacht Van Beek. „Het liefst had ik een vleugel neergezet, maar daar is geen ruimte voor.”
In de kamer staat wel een piano. „Als ik er voorbijloop en een stukje muziek zie staan, speel ik weleens even. Maar ik heb geen discipline meer om te studeren.” In een andere kamer staat een elektronisch orgel. „Een hometrainer”, grapt Van Beek. Hij bekent echter het orgel de laatste maanden nauwelijks te hebben aangeraakt.
Chopin
De piano herinnert aan het begin van Van Beeks muzikale carrière. Op dat instrument kreeg hij als jongen les. Toen hij op het gymnasium zat en op een schoolavond de virtuoze Fantasie-Impromptu van Chopin speelde, kreeg hij de vraag om aan het Haagse conservatorium te komen studeren. Dat gebeurde, en in 1949 haalde hij er zijn pianodiploma. Pas later studeerde hij af voor orgel.
Hij kwam in een organistenloopbaan terecht. „Maar anders was ik jazzpianist geworden. Ik houd van jazz. Die harmonieën en akkoorden en het improviserend vermogen dat die musici hebben: fantastisch! Vroeger kon je aan het conservatorium geen jazz studeren. Anders had ik het zeker gedaan.”
Het werd dus orgel. En in 1956 werd het Groningen. „Ik was in die tijd net getrouwd en had een aanstelling als organist van de Willemskerk in Den Haag. Toen kwam de vacature van de Groningse Martinikerk. Bij het proefspel moest ik het opnemen tegen Klaas Bolt, die toen al een goede naam had, en uit Groningen kwam. Maar ik ben het geworden.”
Wat hem trok? „Groningen was natuurlijk het einde van de wereld. Maar van het orgel ging een zekere roep uit. Bovendien was het organistschap van de Martinikerk gekoppeld aan een baan aan de muziekschool. Dat was interessant.”
Die muziekschool werd later muzieklyceum en vervolgens conservatorium. De orgelopleiding bloeide. „De orgelklas telde meer dan twintig studenten. Nu is het hopeloos.” Van Beek maakte school. Een aantal leerlingen werd internationaal bekend. De oud-docent somt een paar bekende namen op: „Liuwe Tamminga is in Italië in Bologna op een prachtige plek terechtgekomen. Jan Willem Jansen zit in Toulouse. Folkert Grondsma is al overleden. Stef Tuinstra zit in de Nieuwe Kerk in Groningen. Sietze de Vries, ook internationaal actief, was mijn laatste leerling.”
Toporgel
Toen Van Beek in 1956 aan de Martinikerk werd verbonden, verkeerde het hoofdorgel, dat op naam staat van Schnitger, in niet zo’n beste staat. Eind jaren 30 had het instrument een elektrische tractuur gekregen waarbij de speeltafel op een zijgalerij in de kerk stond. Romantische muziek klonk er prima op. Van Beek speelde in die eerste jaren veel Widor, Franck, Dupré, Duruflé. „Heerlijk, fantastisch!”
Tussen 1971 en 1984 onderging het orgel echter een gedaanteverwisseling. Het werd onder leiding van adviseur Cor Edskes en orgelbouwer Jürgen Ahrend gereconstrueerd naar de situatie van 1740. „De meest geslaagde restauratie ooit”, zegt Van Beek.
Hij had wel ineens een barokorgel onder zijn handen, waarop Widor en Franck niet zo best tot hun recht komen. Dat was echter geen probleem. Hoewel: „Het was wel een beetje jammer dat ik die muziek niet meer kon spelen.” Maar: „Je moet als organist een verlengstuk van je orgel zijn. En niet, wat vaak gebeurt, een instrument naar je hand zetten. Je moet je aanpassen aan de klankkleur. Die muziek vertolken die het mooiste klinkt.”
En dus ging Van Beek veel Bach spelen. De cd’s op het label Helior zijn er een blijvende getuige van. Met naar zijn zeggen de opname van de Grote Orgelmis bij zijn 50-jarig organistenjubileum in 2006 als hoogtepunt.
Van Beek wordt nog steeds enthousiast als hij het orgel beschrijft. „De Holfluit van het bovenwerk stamt al uit 1540. De pijpen zijn bijna helemaal van lood. Als je bij het volle werk dat register trekt, hoor je het erbij komen. Of de Hobo en de Cimbel van het rugwerk: prachtig! De registers versmelten heel mooi met elkaar. Het is een toporgel. Het mooiste van de wereld.”
Ambassadeur
Van Beek werd vanaf 1984 een ambassadeur van het instrument. Hij kan er daarom nog boos over worden dat de Stichting Martinikerk Groningen, eigenaar van het gebouw, per 2014 twee titulair organisten aanstelde om het orgel meer op de kaart te zetten: Leo van Doeselaar en Erwin Wiersinga. „Flauwekul. Cor Edskes en ik hebben niet anders gedaan.” Hij noemt het een „enorme misstap” van de stichting om zonder procedure in één keer twee titularissen te benoemen. „Alsof de poten onder je stoel vandaan gezaagd worden.”
Over de wijkgemeente Martinikerk, een Gereformeerde Bondsgemeente, is hij lovend. „De kerkvoogdij heeft het mogelijk gemaakt dat ik zolang door kon gaan.” Hij weet dat het elders nog weleens gedoe geeft als een organist met z’n 65e moet stoppen. „Bij ons was nooit iets afgesproken. En ik hoorde vaak: Je gaat toch niet weg?” Tot hij zelf afgelopen najaar de beslissing nam. „Ik moest zondags vroeg op om nog in de kerk te kunnen studeren. En dan die rottrap naar het orgel. M’n hart is niet meer zo best: ik bleef er bijna in als ik boven was. Van de ene op andere dag heb ik besloten te stoppen.”
Het kerkorganistschap werd in de loop van zestig jaar steeds belangrijker voor hem. „Eerst hing het er een beetje bij; ik was druk met concerten. Maar ik ben daarin gegroeid. Met je improvisaties moet je precies aansluiten bij de sfeer van de dienst. Het mooist is als een predikant ook feeling met muziek heeft. Als prof. dr. Geurt Henk van Kooten voorging, was er vaak die klik. Dan hoorde je na afloop dat woord en muziek een eenheid waren. Het mooiste compliment dat je kunt krijgen.”
Opvolger
Voor zijn opvolging als kerkorganist loopt een procedure. Van Beek heeft er wel ideeën over wie dat zou moeten worden, maar dat mag niet in de krant. „Het moet iemand zijn die goed kan improviseren, harmoniseren en transponeren. Dat laatste omdat het orgel in de Martinikerk een halve toon te hoog is gestemd. Dus speelde ik vaak een toon lager.”
Z’n opvolger moet zich ook dienstbaar opstellen. Voor het begeleiden van een kinderliedje moet hij z’n hand niet omdraaien. „Ik wilde dat nooit vanachter de piano doen; dat klinkt niet in zo’n grote kerk. Maar hoe begeleid je zo’n liedje vanaf het grote orgel? Toen ik echter een jazzy begeleiding hanteerde, waren de positieve reacties niet van de lucht.”
Voldoening
Van Beek blikt terug op zestig jaar musiceren. Wat hoogtepunten zijn? „Moeilijk. Toch het kerkorganistschap. En het lesgeven: dat heeft veel voldoening gegeven.”
Welk concert hem bijblijft? „Als ik met orkesten samenspeelde. In de Martini, maar ook in concertzaal De Oosterpoort. Het orgelconcert van Poulenc. Of het allermoeilijkste werk van Henk Badings voor orgel en orkest.” In het buitenland liggen niet veel sporen van Van Beek. „Van vliegen houd ik niet. En waarom zou ik in Tokio op een Flentroporgel gaan spelen als we hier de mooiste instrumenten hebben?”
Heeft een 87-jarige nog plannen? „Ik wil misschien nog wat voorspelen uitwerken en uitgeven. Dat heb ik al eens eerder gedaan. Daar wordt weleens om gevraagd.”
Terugkijkend zegt Van Beek dat hij „veel geluk” heeft gehad. „Ik kan tevreden zijn.”