Hans van Haeften pleit voor improviseren vanaf het prille begin
Hans van Haeften schreef een lesboek om kinderen die piano- of orgelles krijgen vanaf het begin te leren improviseren. „Het gaat niet om heel veel noten spelen, het gaat om mooie noten spelen!”
Over de kunst van het improviseren wordt soms gesproken alsof het een mysterieus en ongrijpbaar proces is. „Je kunt het of je kunt het niet.” Cor Kee, de nestor van de improviserende organisten uit de vorige eeuw, zei het ooit heel treffend: „Ook improviseren is God dienen. Het eerste en grote gebod luidt immers: Gij zult de Heere uw God dienen met geheel uw hart, met geheel uw verstand en met al uw krachten. Eerst uit een harmonisch samengaan van al deze factoren kan ook het goede improviseren geboren worden”.
Improviseren is dus een zaak van hoofd én hart: materiaalbeheersing is onmisbaar. Dat is eveneens de insteek van Hans van Haeften in zijn improvisatieleergang met de uitdagende titel ”Dat kan ik ook!”.
Van Haeften is een ervaren docent, werkzaam als cantor-organist van de Vredeskerk in Nijkerk en daarnaast actief als pianist, componist en dirigent. De improvisatieleergang ontstond vanuit zijn lespraktijk en bestaat uit drie aantrekkelijk vormgegeven lesboeken plus een handleiding voor de docent.
De aanwezigheid van QR-codes laat zien dat het echt een methode van onze tijd is: wie met z’n smartphone die codes scant, krijgt ter inspiratie extra luistertips en voorbeelden aangereikt in de vorm van YouTube-filmpjes. En die voorbeelden komen niet uitsluitend uit de klassieke muziek: het allereerste luisterfragment is meteen meer pop dan klassiek.
Op de website die bij de methode hoort, kunnen ook audiobestanden als klinkende illustraties worden gedownload. Deze zijn door Van Haeften ingespeeld op diverse toetsinstrumenten – waarvan sommige eigenlijk eerst even een stembeurtje hadden moeten hebben.
Klanken nabootsen
Van Haeften is niet de eerste die ervoor pleit om vanaf het prille begin al met improvisatie bezig te zijn. Orgel- of pianoles lijkt vaak vooral gericht op het reproduceren van bestaande muziek, nootjes leren en goede vingerzettingen gebruiken. Iemand als Sietze de Vries roept al jaren dat het zo niét moet: de muzikale voorstelling van de leerling zou voorop moeten staan, de techniek volgt daarna. Een kind leert niet praten vanuit een gedichtenbundel, maar door klanken na te bootsen die het hoort van anderen. Eerst spreken, daarna pas lezen.
Een docent die zelf niet improviseert, zal het moeilijk vinden om een leerling aan te zetten tot improvisatie – en blijft waarschijnlijk lesgeven op de manier waarop hij of zij het vroeger zelf ook heeft geleerd: met boeken die nog dateren uit het harmoniumtijdperk.
Kinderliedjes
Van Haeften biedt concrete handreikingen om de leerling aan het spelen te krijgen zonder nootjes. Kinderliedjes zijn dikwijls het vertrekpunt: daarmee wordt het inwendig gehoor meteen geactiveerd. En dat is belangrijk: „Om te improviseren heb je goede oren nodig”, aldus de auteur.
De lesboeken bevatten weinig tekst. Belangrijke aanwijzingen voor de docent staan in de handleiding. De leerling krijgt aansprekende illustraties te zien, die de opdrachten functioneel ondersteunen. De gedichtjes die in de marge naast elke opdracht zijn afgedrukt, staan vaak wankel in hun metrum: van een muzikant die tevens Nederlands heeft gestudeerd, zou je metrisch sterkere rijmsels verwachten. Maar ach, de gedichtjes zijn slechts een extraatje in de kantlijn: voor de vormgeving niets dan lof.
In deel 1 oefent de leerling onder meer met de begrippen dissonant en consonant. Dat het herhalen van een thema geen gebrek aan inspiratie verraadt, maar voor de luisteraar juist houvast en herkenning biedt, wordt al vroeg onderstreept. Klassieke principes als het improviseren boven een ostinate bas en de A-B-A-vorm (een van de meest voorkomende vormschema’s in de muziek) krijgen aandacht.
Deel 2 behandelt allerlei akkoorden en hun onderlinge relaties. Dat mineur droevig klinkt en majeur voor blijde muziek wordt gebruikt, is een simplificatie die wat mij betreft achterwege had mogen blijven. Waardevol is het hoofdstukje ”Waar is de kluts?”, voor leerlingen die al spelend de kluts zijn kwijtgeraakt. „Doe nooit moeilijker dan je kunt: het gaat niet om heel veel noten spelen, het gaat om mooie noten spelen!” Zo is het maar net!
Toccata
Het derde deel gaat nog een stapje verder. Thema’s worden gecombineerd, elementen uit jazz en blues passeren de revue, het beroemde basthema uit de Canon van Pachelbel en andere sequensmotieven zijn nu het oefenmateriaal.
In het laatste praktijkhoofdstuk worden dertien klassieke vormen en ook enkele moderne vormschema’s kort aangestipt. De omschrijvingen blijven summier: een toccata is „snelle muziek, de vorm staat niet zo vast, maar het is vaak een A-B-A-vorm.” Met als luistervoorbeeld de toccata uit de eerste orgelsymfonie van Vierne (die overigens niet Toccata heet, maar Final).
In de afsluitende leestips staan bekende orgelboeken als ”In goede harmonie” van Matter & Molenaar en ”Eenvoudige voorspelen in de eredienst” van Willem Vogel broederlijk naast ”The Jazz Piano Book” van Levine en ”Tasta-Tour” van Spengler. Daarmee is de bandbreedte van de methode genoegzaam geïllustreerd.
Basisboek
De auteur typeert zijn uitgave als een basisboek voor improvisatie. Verwacht hier geen complete gebruiksaanwijzing voor het improviseren van een koraalbewerking of een fuga. Daarvoor verwijst Van Haeften naar bijvoorbeeld de ”Arbeitsblätter für Orgelimprovisation” van Christiane Michel-Ostertun.
Een sympathiek initiatief om improvisatie méér te maken tot een vast onderdeel van de orgel- en pianoles, in plaats van een ondergeschoven kindje of een aardigheidje voor de laatste drie minuten van de les.
Dat kan ik ook! Lesboek voor beginnende improvisators op toetsen, Hans van Haeften; uitgave in eigen beheer; 3 delen plus handleiding; 44, 48, 44 en 46 blz.; € 15,95 per deel, € 9,95 (handleiding); bestellen: datkanikook.com