Dr. Theo Witte: Alles is taal. Echt: alles is taal!
De literatuurlijst op de middelbare school bezorgt sommige leerlingen een trauma. Het verplicht lezen van Multatuli, Minco en Van Maerlant doet hun leesplezier in rap tempo verdampen. Hoe komt dat? En, hoe voorkom je dat? Die vragen waren voor dr. Theo Witte aanleiding voor een groot onderzoek naar de leesontwikkeling van jongeren.
De opzet van het magazine bij het Reformatorisch Dagblad over lezen –tot en met pagina 95 is het ingedeeld in vijf afdelingen, rond vijf leesniveaus– is gekozen vanwege het onderzoek van Theo Witte. In 2008 publiceerde hij ”Het oog van de meester – een studie naar de literaire ontwikkeling van havo- en vwo-leerlingen in de tweede fase van het voortgezet onderwijs”. Daarin presenteerde hij iets wat het voortgezet onderwijs nog niet kende: leesniveaus.
Inmiddels is de 70-jarige onderzoeker gepensioneerd, al verricht hij nog steeds hand-en-spandiensten voor de Rijksuniversiteit Groningen, waar hij in 1986 in dienst trad. Op een kilometer afstand van het historische academiegebouw, de hoofdvestiging van de universiteit, staat de jaren 30-woning waar Witte samen met zijn vrouw woont.
Over boeken, lezen en leesonderwijs kan hij uren praten. Bevlogen, vol verwondering over de kracht van verhalen, de waarde van het woord, de genialiteit van taal.
Wanneer begon uw liefde voor taal?
„Vrij laat. Eigenlijk ben ik een bèta. Na de lagere school ben ik naar de ambachtsschool gegaan. Maar in die tijd kreeg ik vrienden die op de hbs zaten. En zij hadden het over boeken. Dat was nieuw voor mij. Ik begreep er in het begin maar weinig van. Een van de docenten van die vrienden heeft me ingewijd in de wereld van de literatuur. Door hem is de liefde voor taal ontvlamd.
Ik heb de ambachtsschool niet afgemaakt, ben op m’n 14e huisschilder geworden en heb in de computerwereld gewerkt – wat in de jaren 70 vrijwel onontgonnen terrein was. Maar op een zeker moment ben ik Nederlands gaan studeren. De liefde voor taal won het van mijn bètakant.”
Wat bracht u ertoe om onderzoek naar leesontwikkeling te doen?
„De centrale vraag van het onderzoek werd in de praktijk geboren. Tijdens en kort na mijn studie heb ik op het gymnasium in Groningen lesgegeven, als docent Nederlands. Daar zag ik van dichtbij hoe leerlingen speurden naar boeken die bij hen pasten. Ik probeerde ze daarbij te helpen, was altijd titels aan het aanbevelen. Soms was zo’n advies een schot in de roos, maar vaak zat ik ernaast. En dan was ik steeds weer verrast door wat een leerling wél mooi vond. Daardoor vroeg ik me in toenemende mate af: hoe kan ik literatuur en leerling beter op elkaar aan laten sluiten?
Toen ik in 1986 bij de universiteit in dienst trad, heb ik me vooral verdiept in het literatuuronderwijs. Op een gegeven moment raakte ik betrokken bij een onderzoek naar de kwaliteit van lesboeken. Maar dat vond ik saai. Toen ben ik gaan nadenken over een eigen onderzoek. Ik wist meteen: ik wil iets doen met die vraag over literatuur en leerlingen.”
Wat wilde u precies te weten komen?
„In de jaren 90 werd er veel gesproken over het recht doen aan verschillen in de klas. De gedachte dat je iedere leerling zo veel mogelijk maatwerk moet leveren kwam toen op. Dat was ook het vertrekpunt voor mijn onderzoek. Ik wilde weten: is er een systeem te bedenken waarmee je eenvoudig iedere leerling een advies op maat kunt geven? Een tool waarmee je ze verder kunt helpen in hun literaire ontwikkeling?”
Daar was behoefte aan?
„Naar mijn overtuiging wel. Als bètamens vond ik wiskundeboeken altijd heel aangenaam. Je opende het boek aan het begin van het jaar. Wat voorin stond, kwam je een beetje bekend voor; wat achterin stond, was volslagen onbekend. Maar je wist dat je aan het einde van het jaar vertrouwd zou zijn met het onbekende. Bij wiskunde groei je systematisch naar een hoger niveau. Ik dacht: zo moet dat met literatuur toch ook te organiseren zijn?”
Literatuur is toch iets heel anders dan wiskunde?
„Literatuur is niet exact en daarom minder meetbaar. Maar globaal kun je boeken en leerlingen wel in niveaus indelen, had ik in de praktijk gemerkt.
Bovendien: het hele onderwijssysteem werkt met cijfers en schema’s. Alles wordt er ingedeeld in zwak, matig, voldoende en goed, in pro, vmbo, havo en vwo. Docenten denken in niveaus. Omdat ik wilde dat mijn onderzoek in de praktijk bruikbaar zou zijn, moest ik daar dus bij aansluiten.”
Hoe heeft u het onderzoek uitgevoerd?
„Eerst heb ik een groep docenten ondervraagd over hun ervaringen met leerlingen, literatuur en verwerkingsopdrachten bij boeken. Daaruit bleek dat er zes niveaus te onderscheiden zijn. Die niveaus zijn vervolgens uitgewerkt, meer in detail beschreven. Niveau 1 werd getypeerd als belevend lezen, niveau 2 als herkennend lezen, et cetera. Zo ontstond een soort liniaal die je langs alle boeken, leerlingen en opdrachten kunt leggen. Dat meetinstrument ben ik vervolgens op zes scholen gaan testen. En daaruit bleek dat niet alleen boeken maar ook leerlingen in het systeem pasten. Het werkte!”
Hoe waren de reacties uit het onderwijs?
„Toen ik het onderzoek presenteerde, was er enorm veel herkenning bij docenten. Er ging een soort golf van aha-erlebnissen door de zaal. Het was een onderzoek vanuit de praktijk, voor de praktijk. Dus dat het ín de praktijk herkend en gewaardeerd werd, had ik wel een beetje verwacht, maar dat het zó goed zou landen, dat verraste me toch.
Kort na de publicatie kwam Stichting Lezen met de vraag: kunnen wij daar niet een website van maken? Aldus geschiedde. Er kwam lezenvoordelijst.nl, een website waarop tal van boeken naar niveau werden gerangschikt. Inmiddels heeft de Bibliotheek die site overgenomen, waardoor bezoekers de boeken meteen digitaal kunnen lenen.”
Je zou bij uw onderzoek de kanttekening kunnen plaatsen: de moeilijkheidsgraad van een boek is toch minder van belang dan het onderwerp van een boek? Een puber wiens grootouder aan dementie lijdt, zal ”Hersenschimmen” vermoedelijk in één ruk uitlezen, ook als het literaire niveau ervan eigenlijk boven zijn eigen niveau ligt.
„Die niveaus zijn echt een beweging naar de praktijk. Die kanttekening heb ik er altijd bij geplaatst. De wereld is natuurlijk veel ingewikkelder dan zes niveaus. Iedere leerling heeft zijn eigen achtergrond, interesses, allergieën.
Mijn onderzoek vergelijk ik vaak met een kaart van een gebied. De niveaus zijn de hoofdwegen door het gebied. Het is het gebied zelf niet, maar dankzij de hoofdwegen kun je je wel oriënteren. In welk zijstraatje je precies hoort, dat moeten leerling en docent samen gaan ontdekken. Dat vraagt uiteraard persoonlijke betrokkenheid van de docent, maar die is in het onderwijs sowieso nodig.”
Volgens de test op de website van de Bibliotheek zou ik leesniveau 4 hebben, maar boeken die tot niveau 1 horen, lees ik ook graag. Hoe zit dat?
„Iemand die het vermogen heeft om de halve marathon te lopen, kan wandelen ook plezierig vinden. Maar omgekeerd geldt dit niet.
Iedereen begint als belevend lezer, bij niveau 1 dus. Dat houdt eigenlijk nooit op, maar die beleving wordt steeds rijker en complexer.
Bij niveau 2 komt het dichterbij – je gaat je dan afvragen: Is de wereld van die beleving míjn wereld? Herken ik mezelf in de hoofdpersoon? Je gaat je eraan spiegelen. Leerlingen met niveau 2 kunnen bijvoorbeeld een goed boek afwijzen omdat de hoofdpersoon hen niet aanstaat.
Iemand met niveau 3 zou niet om die reden een boek afwijzen. Hij kijkt meer van een afstandje en gaat reflecteren. Hij is geïnteresseerd in hoe mensen in elkaar zitten en waarom de dingen gaan zoals ze gaan, en probeert er iets van te leren.
Die reflectie gaat bij niveau 4 veel meer de diepte in. Nog steeds zijn die beleving en identificatie er, trouwens. Maar een interpreterende lezer houdt ervan om daarbij de verteltechniek te analyseren en is op zoek naar de diepere betekenislagen.
Bij niveau 5 speelt de interesse voor de auteur en de literair-historische context van een boek ook een rol. Wat zegt dit boek over de tijd waarin het verschenen is en wat heeft het ons nu te zeggen?
Niveau 6 zijn de superlezers. Die gaan de hele wereldliteratuur te lijf, leggen verbanden tussen de inhoud van een boek en allerlei historische ontwikkelingen. Op een middelbare school kom je zulke lezers nauwelijks tegen, maar ze zijn er wel.”
Gelden de niveaus alleen voor jongeren?
„Nee, voor iedereen, is mijn indruk. Het kan wel zo zijn dat ouderen op een hoger niveau instappen, omdat hun cognitieve en morele ontwikkeling al verder is. Wat jongeren soms leren door het lezen van boeken, kun je natuurlijk ook door ervaringen in het dagelijks leven leren.”
In vergelijking met Europese leeftijdsgenoten lezen Nederlandse jongeren beroerd. Wat valt daaraan te doen?
„Als er thuis geen leescultuur is, kunnen docenten Nederlands daar een rol in spelen. Zij hebben die verantwoordelijkheid, in ieder geval. Ze moeten gidsen zijn, rolmodellen. In mijn carrière heb ik daar mooie voorbeelden van gezien. Hier in de buurt is een zeer bevlogen docent die het voor elkaar krijgt om leerlingen aan het lezen te krijgen of te houden. Ze voelt goed aan wat jongeren interessant vinden of niet. Ze gaf les aan verschillende klassen 3 vmbo. Groepen met alleen maar jongens, die bijvoorbeeld gekozen hadden voor het profiel bouwen, wonen en interieur. En klassen met alleen maar meiden, die zich bijvoorbeeld specialiseerden in verzorging. De meeste leerlingen lazen niet graag.
Toen zei die docent tegen de jongens: „Snappen jullie die meiden een beetje?” Nou, gerommel in de klas natuurlijk. Toen zei ze: „Weet je wat we gaan doen? Ik weet precies wat voor boeken die meiden mooi vinden. En als we nou met z’n allen die boeken gaan lezen, dan kun je het geheim van de vrouwen gaan ontdekken: waar ze zich mee bezighouden, en zo.” Omgekeerd deed ze dat ook bij de meiden. En echt, die leerlingen gingen heel gretig op onderzoek uit. Ze gingen met een andere blik naar het andere geslacht, naar de wereld om hen heen kijken. Dat kun je dus met literatuur: een andere wereld ontdekken, op een leuke manier.”
Maar niet elke leerling heeft zo’n docent.
„Helaas, inderdaad. Er zijn docenten Nederlands die zelf niet van lezen houden. Dat probleem speelt ook op basisscholen. Ik las een onderzoek over de pabo, en nu ga ik schrikbarende dingen zeggen: het blijkt dat 30 procent van de paboërs helemaal niet graag leest. Die denken een goede onderwijzer te kunnen zijn, terwijl ze helemaal niet van lezen houden. Onbegrijpelijk. Lezen is een van de belangrijkste elementen van het onderwijs.
Volgens pabodocenten is zo’n 65 procent van de studenten niet in staat om lezen te bevorderen. Dan denk ik: pabo’s, neem je verantwoordelijkheid. Maar tot nog toe zijn die opleidingen steeds verder gegaan in het meedenken met de student. Daarom hebben ze nu de leeslijst afgeschaft. Want: anders zakken er te veel. Treurig is het.”
Passen boeken nog wel bij jongeren?
„Dat ga je je soms haast afvragen, ja. We zitten in een transitie, de hele wereld wordt steeds digitaler, en eigenlijk weten we nog steeds niet wat dat voor ons gaat betekenen. Wat wel duidelijk is: boeken en schermpjes gaan niet goed samen. Ik merk het bij mezelf. Twintig jaar geleden kon ik op een doorsnee dag uren onafgebroken lezen, dat lukt nu alleen nog in het weekend en in de vakantie. Er zijn zo veel prikkels, vooral vanwege je telefoon, dat je helemaal niet meer in de leesstand kunt raken.
In het onderwijs loopt die digitalisering soms echt uit de hand. Gelukkig groeit het bewustzijn daarover en verschijnen er onderzoeken die bevestigen dat lezen van papier leidt tot beter tekstbegrip dan lezen van een scherm. De afgelopen jaren hoor je dat steeds meer scholen aan leesbevordering doen. Hier in de provincie is een school die op een gegeven moment besloot: dinsdag het derde uur is het leesuur. Dan gaat de hele school plat en is iedereen een uur aan het lezen, ook de leraren. In het begin was dat even wennen voor de leerlingen, maar op een gegeven moment veranderde dat. Ze raakten eraan gewend en gingen voelen dat een boek ook heel ontspannend kan zijn.”
Zo’n leesuur zou elke school moeten instellen.
„Wat je in deze jachtige tijd ziet is dat leerlingen nauwelijks meer in de gelegenheid komen om met volle aandacht te lezen. Als ze al een moment stilzitten, leidt hun telefoon hen af. Daarom zou het heel goed zijn als iedere school z’n best doet om leerlingen te helpen in de leesstand te komen. Telefoongebruik verbieden helpt daarbij. Maar ook: rust en orde in de klas en op de gangen.
Onlangs hoorde ik een geweldig verhaal over een school waarvan het bestuur een heel nieuw, hip gebouw wilde neerzetten. Met grote leerpleinen, open leslokalen, meer digitale hulpmiddelen. De docenten kwamen daartegen in opstand. Die wilden het anders en het bestuur was zo verstandig om daarnaar te luisteren. Nu is alles gericht op zo min mogelijk overbodige prikkels, en zo veel mogelijk orde en rust. Smartphones zijn er bijvoorbeeld verboden en leesbevordering staat hoog op de agenda. En die leerlingen vínden het fijn! In zo’n omgeving met orde en structuur voelen jongeren zich veilig en kunnen ze leren.”
Digitaal vaardig worden is ook belangrijk, waarom pleit u toch voor meer aandacht voor lezen en taal?
„Omdat taal alles is. Echt: álles is taal. Het is het belangrijkste dat wij als mensen hebben. Ik hoef tegen een christelijke journalist niets te zeggen over de waarde van het woord, toch? Het is zo wezenlijk voor ons mensen. Het onderscheidt ons van dieren. We denken ermee, we communiceren ermee, we nemen er veel kennis mee tot ons.
Af en toe ben ik weer helemaal verbaasd, dan denk ik: hoe is het mogelijk dat je met zesentwintig van die tekentjes en wat leestekens zo veel kunt! Niet te bevatten. De verhalen die je dankzij taal kunt vertellen, hebben ook zo’n onvoorstelbare kracht – in positieve en negatieve zin, natuurlijk. Het blijft heel wonderlijk. Echt een voorrecht, dat we kunnen lezen.”
In dit magazine ontbreekt een afdeling met leesniveau 6, op advies van dr. Theo Witte. „Begin eerst maar eens met vijf niveaus”, zei hij. „Dan bereik je sowieso alle lezers.”