Binnenland

‘Srebrenica’ gevolg van vroege weeffouten

In het woensdag verschenen Srebrenica-rapport schrijft het NIOD nergens dat de Nederlandse politiek of Dutchbat in de zomer van 1995 iets heeft kunnen doen om de moord op duizenden moslimmannen te voorkomen. De val van de veilig verklaarde enclave op 11 juli van dat jaar was het gevolg van ingrijpende weeffouten die al eerder, in 1993, werden gemaakt.

Peter van Olst en Bart Jan Spruyt
10 April 2002 12:33Gewijzigd op 13 November 2020 23:30

Voor de direct verantwoordelijken in het eerste paarse kabinet mag het een geruststellende gedachte heten. De conclusie die niet getrokken wordt, is voor hen wellicht de hoofdconclusie van woensdag. Noch premier Kok, noch minister Voorhoeve van Defensie, noch minister Van Mierlo van Buitenlandse Zaken had de middelen om de val van Srebrenica af te wenden dan wel de daaropvolgende genocide te voorkomen.

In die zin is Nederland dus niet schuldig aan de grootste massamoord op het Europese vasteland na de Tweede Wereldoorlog. Wel bekritiseert het NIOD-rapport de Nederlandse politiek ten tijde van de uitzending van de 600 militairen, die als blauwhelmen (vredeshandhavers namens de VN) Srebrenica moesten gaan beveiligen. Bij de besluitvorming rond die uitzending zijn in het najaar van 1993 door het derde kabinet-Lubbers ingrijpende weeffouten gemaakt.

Toenmalig Defensieminister Ter Beek stuurde het luchtmobiele bataljon Dutchbat I op pad voor een ”mission impossible”, een onuitvoerbare opdracht. Het Oost-Bosnische stadje Srebrenica was een „bestemming die door andere landen met kracht van argumenten werd geweigerd.” Zo was het bijvoorbeeld onduidelijk wat de blauwhelmen er precies gingen doen. Een mandaat om de enclave actief tegen vijandelijkheden te verdedigen, hadden zij in elk geval niet.

Hoe kon de politiek ’onze jongens’ met zo’n onmogelijke opdracht in zo’n onmogelijke situatie manoeuvreren? Daarover gaat de echte kritiek van het NIOD-rapport. De Nederlandse politiek liep „internationaal voorop als ijveraar voor een vorm van interventie.” Het kabinet besloot vanuit „een mengeling van humanitaire bewogenheid en politieke ambities” 600 militairen naar Bosnië te sturen. Zo zou Nederland kunnen laten zien „wat het waard was.” Het „aanzien van Nederland in de wereld zou stijgen.”

Het kabinet liet na informatie in te winnen bij de Canadezen, de voorgangers van Dutchbat in Srebrenica. Een aanbod van de Amerikanen om de missie via hun inlichtingendienst te ondersteunen, werd afgewezen. „Er bestond een anti-intelligence houding bij het kabinet, het ministerie van Defensie en het parlement”, concludeert het NIOD. Het vertrouwen van de politieke en de militaire leiding dat VN en NAVO bij problemen het luchtwapen zouden inzetten, was „onvoldoende gefundeerd.” Een duidelijke „vertrekstrategie” ontbrak.

Zo schept het NIOD het beeld van een goedbedoelde maar onvoldoende onderbouwde en voorbereide vredesmissie. De rol van de Tweede Kamer wordt daarbij zeer negatief gewaardeerd. Omwille van de door het kabinet felbegeerde consensus liet zij zich „sterk aan het kabinetsbeleid binden.” De Kamer is veelvuldig en gedetailleerd ingelicht door het kabinet, ook achter gesloten deuren. Het kabinet kreeg daardoor veel steun van de Kamer, „maar de kritische en controlerende rol van de volksvertegenwoordiging werd daardoor in belangrijke mate ondergraven.” Er waren wel kritische geluiden, „maar wie kritisch was liep het gevaar door anderen vanwege onvoldoende moreel besef te worden gediskwalificeerd.”

Het harde oordeel over de politiek staat in schril contrast met de mildheid waarmee het NIOD spreekt over het optreden van Dutchbat in de enclave. Sterker: het rapport leest als een totale rehabilitatie van de militairen. Het bataljon „disfunctioneerde niet.” Het was alleen „niet bij machte de loop der gebeurtenissen te bepalen.” Militaire verdediging van de enclave behoorde „uitdrukkelijk niet” tot zijn taak of instructie. „Passief opereren was derhalve voorgeschreven.”

Het veelgehoorde verwijt dat Dutchbat gewapend verzet tegen de Servische agressor had moeten bieden, wordt daarmee door het NIOD volledig ontkracht. „Actieve verdediging van de enclave lag niet in de lijn van het mandaat. De instructie was vooral terughoudend met militaire middelen te opereren. Bovendien waren de militaire verhoudingen zodanig dat Dutchbat bij een doelgericht gevecht zonder hulp van buiten kansloos was geweest.” Het NIOD houdt het wel voor mogelijk dat enig verzet van de zijde van Dutchbat Mladic had kunnen tegenhouden: Dutchbat-slachtoffers zou de Bosnische Serviërs immers een negatief imago hebben bezorgd.

Maar steun van buiten was er niet. De Verenigde Naties hadden de generaals in voormalig Joegoslavië opdracht gegeven zeer terughoudend te zijn met luchtsteun, omdat zij geen partij wilden worden in het conflict. Over de grond was Srebrenica in juli 1995 niet meer te bereiken. Het Bosnisch-Servische leger hield de aanvoerroutes bezet, wat bij Dutchbat onder meer tot grote bevoorradingsproblemen leidde.

Na de val raakte Dutchbat betrokken bij een etnische zuivering. Maar daarvoor toont het NIOD louter begrip. „De afvoer van de moslimbevolking stond boven aan de agenda en was per saldo de wens van alle partijen. Ook voor Dutchbat was duidelijk dat er voor de moslims maar één keus was: zo spoedig mogelijk vertrekken. Het was de vanzelfsprekende taak van Dutchbat daarop toezicht te houden, ook al betekende dat onder de gegeven omstandigheden feitelijk assistentie bij etnische zuivering.”

De top van de luchtmacht krijgt wel veel kritiek van het NIOD. De aanvankelijke aarzelingen die minister Ter Beek in 1993 nog had tegen de missie-Srebrenica werden weggenomen door de „dadendrang” van die top, „die in een tijd van bezuiniging wilde demonstreren waartoe het paradepaardje van de landmacht, de luchtmobiele brigade, in staat was.” Na de val, toen in Nederland het eerste onderzoek (debriefing) werd opgezet, deed de landmachttop „een welbewuste poging om, tegen de wil van de minister in, de informatiestroom beperkt te houden.”

Het is het angeltje in het NIOD-rapport voor minister Voorhoeve, die van 1994 tot 1998 op Defensie zat en die verder grotendeels aan kritische oordelen ontkomt. Door het optreden van de luchtmachttop raakte de defensieorganisatie verlamd en Voorhoeve „slaagde er niet in die situatie te doorbreken.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer