Nieuwe partijen agenderen vergeten thema’s
Maar liefst vier nieuwe partijen deden na de laatste verkiezingen hun intrede in de Tweede Kamer. Zijn ze nuttig en nodig? Tom van der Meer, hoogleraar politicologie aan de Universiteit van Amsterdam, laat zijn licht erover schijnen.
JA21, Volt, BBB en BIJ1 behaalden in maart vorig jaar acht zetels. Opgeteld bij partijen die al een of meerdere zetels hadden én de afsplitsingen die na de verkiezingen plaatsvonden, telt de Tweede Kamer twintig fracties. Dat is een naoorlogs record. Van der Meer maakt zich zorgen, niet zozeer over het aantal fracties als wel over het gebrek aan diepgang in het politieke debat. Nieuwe partijen kúnnen voor vernieuwing zorgen, maar doen dat niet altijd, is zijn waarneming.
„Nieuwe partijen die in de Tweede Kamer komen, vervullen zeker een rol”, aldus Van der Meer. „Dat geldt zeker in ons evenredige kiesstelsel waarbij het percentage behaalde zetels in grote lijnen overeenkomt met het percentage behaalde stemmen. Burgers voelen zich met dit systeem meer vertegenwoordigd dan in een tweepartijenstelsel zoals in de Verenigde Staten.”
Nieuwe partijen komen volgens de Amsterdamse hoogleraar op wanneer bestaande partijen thema’s laten liggen. „Heel vaak gaat dat samen met de mobilisatie van kiezers die hun vertrouwen kwijt zijn. Nieuwe partijen kunnen de onvrede kanaliseren. De opkomst van de Lijst Pim Fortuyn in 2002 is daar een typisch voorbeeld van, net als de gestage opkomst van de Socialistische Partij in de jaren negentig. Beide gaven inhoud aan thema’s die buiten beeld dreigden te raken, en gaven vorm aan maatschappelijke onvrede.”
Een andere reden voor de opkomst van nieuwe partijen is dat de regering soms beleidskeuzes maakt die bepaalde groepen hard raken, zo stelt Van der Meer. „De opkomst van de ouderenpartijen is daar een goed voorbeeld van. Het pensioenstelsel kwam in de jaren negentig onder druk te staan. En daar sprongen het Algemeen Ouderen Verbond (AOV) en Unie 55-plus op in.” In 1994 kwam de AOV met maar liefst zes zetels in de Tweede Kamer. Een kleine tien jaar geleden vonden ouderen opnieuw dat politiek Den Haag foute keuzes maakte. Toen kwam 50PLUS op. Die haalde in 2017 vier zetels.
Voor de Kamerverkiezingen van 2021 kwam de Boer Burger Beweging (BBB) op. Dat gebeurde vanwege foute beleidskeuzes die politiek Den Haag in de ogen van veel agrariërs en hun sympathisanten maakt.
Meer fracties in de Tweede Kamer betekent ook dat de debatten nog langer duren als iedereen zijn of haar zegje moet doen. Veel politici zien dat als een nadeel. Hoe beoordeelt u dat?
„Dat is ook een nadeel. Debatten duren niet alleen langer, ze krijgen ook minder structuur als er meer partijen zijn die hun zegje willen doen. En het is ook lastig voor al die kleine partijen om aan alle debatten deel te nemen: de verplichtingen zijn uitgebreid, de tijd is beperkt. Dat vraagt om samenwerking tussen fracties, en ook om betere ondersteuning van de Kamerleden.”
De waarde van nieuwe partijen is volgens Van der Meer dat ze de bestaande partijen scherp houden. De hoogleraar noemt de opkomst van de LPF als voorbeeld: „Die kwam op aan het begin van deze eeuw. En gaf vooral stem aan de kritiek op de multiculturele samenleving die in de tijd van het tweede kabinet-Kok (1998-2002) eigenlijk niet meer aan bod kwam in het parlement. VVD-leider Bolkestein had in de jaren daarvoor wél aandacht gevraagd voor de problemen die de multiculturele samenleving met zich meebrengt. Daar kon zijn achterban zich in herkennen. Bolkesteins opvolger, Dijkstal, deed dat niet. Dat verklaart voor een groot deel het succes van Fortuyn. In reactie op de opkomst van de LPF kwamen alle partijen met steviger standpunten over het asiel- en integratiebeleid. Migratie werd een cultureel vraagstuk, waar het voorheen vooral een economisch thema was geweest. Zo kunnen nieuwe partijen vergeten thema’s agenderen.”
Waarom doen er nu vaker nieuwe politieke partijen hun intrede in de Tweede Kamer dan enkele decennia geleden?
„De klassieke middenpartijen die vroeger elkaars tegenpolen waren, groeien steeds verder naar elkaar toe en gaan vaker met elkaar regeren. Daardoor komt er meer ruimte op de flanken. We weten uit onderzoek dat hele brede coalities van partijen die niet vanzelfsprekend bij elkaar passen, kiezers naar nieuwe partijen duwen.
Daarbij komt nog een belangrijk element, namelijk de manier waarop Nederlandse politici hun strijd voeren. Het politieke debat gaat nauwelijks meer over ideologie en over de achterliggende waarden van de politieke partijen. De grootste debatten van de afgelopen jaren waren geen discussies over grote ideologische onderwerpen. Daarover waren in coalitie-overleggen al lang compromissen gesloten. Ze gingen vooral over regeerstijlen, leiderschap en uitvoering. Dat zijn op zichzelf belangrijke thema’s, maar als er geen ideologische richting wordt gegeven aan het debat en als er niet duidelijk wordt gemaakt ten opzichte van welke grote politieke vraagstukken we ons moeten verhouden, dan is dat slecht voor de herkenbaarheid van de grote politieke partijen.
Bij de laatste Kamerverkiezingen probeerden de meeste middenpartijen hun pijlen te richten op VVD-lijsttrekker Mark Rutte. Maar die voerde ook geen campagne op inhoud en ideologie. De liberaal stelde dat de meeste partijen het wel met elkaar eens zijn. „Maar we moeten het vooral gezamenlijk zien op te lossen onder mijn leiding”, zo luidde vrij vertaald de stellingname van Rutte. En daarmee agendeerde hij ook het thema leiderschap.
Ook in 2019 bij de Provinciale Statenverkiezingen ging het over het leiderschap van Rutte tegenover uitdager FVD-voorman Baudet. En ook in 2017 was leiderschap een prominent thema.
In zo’n klimaat ontstaat er ruimte voor politieke partijen die vanuit een bepaalde ideologie of belangen wél richting en sturing aan debatten willen geven. Kijk naar de gedrevenheid die BIJ1 tentoonspreidt voor een samenleving met gelijke rechten en gelijke kansen. Of naar de Partij voor de Dieren, die sterk vanuit waarden opereert voor de leefomgeving in de brede zin van het woord.”
Is het misgegaan in de jaren negentig, toen de tegenpolen VVD en PvdA met elkaar in een kabinet kropen?
„Het klinkt misschien vreemd, maar in die jaren was er wel oppositie mogelijk, vooral op het punt van de ethiek. Maar het CDA wilde dat toen niet. Wat in die jaren vooral fout ging, was dat de partijen het thema van de multiculturele samenleving uit hun handen lieten glippen. Daardoor kon Pim Fortuyn dat opnieuw op de agenda zetten.”
Wat voor invloed heeft de ontzuiling op dit proces?
„Ontzuiling zorgt ervoor dat kiezers minder honkvast zijn. Tegelijkertijd blijven kiezers wel trouw aan hun eigen waarden en principes. Als ze kiezen, kiezen ze vaak tussen partijen die behoorlijk op elkaar lijken. En dat biedt dus ook ruimte voor nieuwe partijen als die aansluiten op de oorspronkelijke waarden van de klassieke partijen.”
Van der Meer vindt het lastig om van alle nieuwkomers precies te zeggen in welk gat ze zijn gesprongen. Voor JA21 is dat voor de Amsterdamse hoogleraar wel helder. „Die partij springt in het gat tussen de centrumrechtse partijen VVD en CDA enerzijds, en de radicaal rechtse partijen PVV en FVD anderzijds. Daar lijkt wat ruimte, doordat VVD en CDA beide regeren, en PVV en FVD daar beide van uitgesloten worden.”
Wat kunnen de gevestigde politieke partijen doen om de wind uit de zeilen te nemen van opkomende concurrenten?
„Herkenbare politiek bedrijven en laten zien dat het om een waardenstrijd gaat. Dan geef je richting aan het debat en aan de kiezer.
Want ook als je in de regering zit, kun je blijven uitdragen wat je eigen waarden zijn. Dat deed Bolkestein ten tijde van het eerste paarse kabinet. Hij was vanuit de waarden van zijn partij in het debat kritisch op het kabinet, hoewel hij wel stond voor de gemaakte compromissen.
Bij het vorige kabinet deed ChristenUnie-voorman Segers iets vergelijkbaars. Hij gaf duidelijk aan wanneer een compromis hem pijn deed. Hij had het onder meer over „meloenen die doorgeslikt moesten worden.” Op die manier blijf je herkenbaar.
Wie dat niet deed, was de PvdA onder Rutte II. De sociaaldemocraten droegen het compromis van het regeerakkoord uit als doel op zich. Dat is risicovol. Daarmee maak je jezelf inwisselbaar. Er is overigens niets tegen het compromis. Sterker, dat is een van de belangrijkste eigenschappen van ons systeem. We moeten er altijd samen uit zien te komen. Maar dat compromis moet het eindpunt zijn van een duidelijke competitie en debatten over waarden.”
Hoe komt het dat de flanken niet betrokken worden bij de coalitievorming op landelijk niveau?
„Dat is een politieke keuze. We zien in Denemarken dat de flanken wél worden betrokken bij coalitievorming.”
Is de opkomst van nieuwe partijen goed voor de democratie?
„Dat hangt ervan af of ze bijdragen een de gewenste competitie en het waardendebat. Als dat niet zo is, dan leiden meer partijen tot meer versplintering. Dan komt de aansturing van het debat in het geding, en wordt het moeilijker meerderheden te vinden.
Maar er dreigt nog een ander gevaar, namelijk dat er geen diepgang is in het parlementaire debat. Die waardenstrijd komt niet van de grond als partijen niet in staat zijn om overeenstemming te bereiken over de vraag wat de belangrijkste politieke conflicten zijn.
De waardenstrijd is een samenspel tussen alle partijen. Je kunt als partij in je eentje wel zeggen: Ik vind dat de waardenstrijd hier of hier over moet gaan, maar als dat niet bij de rest resoneert, dan heb je er weinig aan. Dan komt er nog geen structuur in het debat, en blijft het hangen in het platte conflict tussen de macht en de tegenmacht, het bestuur en de oppositie.”
Hoe komt het dat de ene nieuwe partij wel een blijvertje is, maar een andere niet?
„Het is niet gemakkelijk voor kleine partijen om de aandacht te krijgen. Kleine partijen moeten keuzes maken. En om aandacht te trekken, moet je onderscheidend zijn. Mensen die zich uit onvrede wenden tot een nieuwe partij kunnen die ook weer snel teleurgesteld achter zich laten. Dat gold bijvoorbeeld voor Trots op Nederland van Rita Verdonk. Die tikte in de peilingen de dertig zetels aan; bij de verkiezingen in 2010 haalde ze er nul.
De manier waarop de partij is georganiseerd, bepaalt mede het succes. Kijk maar naar de SP. Die heeft een partijorganisatie opgebouwd in het land, en brak daarna landelijk door tot een gestaag groeiende partij. Ook de PVV is een blijver gebleken, hoewel Wilders eigenlijk geen partijorganisatie achter zich heeft. De strakke leiding van Wilders was een reactie op de publieke ondergang van de ruziënde ledenpartij LPF. 50PLUS heeft ook meermalen laten zien hoe fout het kan gaan.
De partijorganisatie vormt dus een risico. Een nieuwe partij moet immers voldoende geschikte kandidaten vinden, maar gelukszoekers buiten de deur houden. Dat is lastig. Nieuwe partijen splitsen daardoor relatief gezien vaker. In deze kabinetsperiode zijn Forum, 50PLUS en Volt uit elkaar gevallen; BIJ1 heeft organisatorische problemen. Dit overkwam ook 50PLUS in de twee voorafgaande kabinetsperioden.
Het is te vroeg om te zeggen dat partijen die het goed doen in de peilingen en waar het nu relatief rustig is, het gaan redden. Ook daar kan zich zomaar een kwestie voordoen die de partij tot op het bot verdeelt of die leidt tot een splitsing. Dat wordt de werkelijke uitdaging voor die partijen.”