Wij|zij: Waarom revoluties meestal mislukken
De landen die veel mensen een beter leiderschap zouden gunnen, zijn legio. Rusland, bijvoorbeeld. Of Iran. Syrië. Noord-Korea. Afghanistan.
Er is een tijd geweest dat we dachten dat we regimewisseling in dat soort landen konden afdwingen. En sommige westerse leiders lijken dat nog steeds te denken. Het werd bijvoorbeeld geprobeerd in Irak. In 2003 werd Saddam Hussein daar verjaagd. Maar waar dat toe heeft geleid, weten we. Het machtsvacuüm dat ontstond werd gretig opgevuld door zowel sjiitische als soennitische milities en het leidde onder andere tot de geboorte van Islamitische Staat.
Hetzelfde geldt voor Libië, waar dictator Gaddafi in 2011 met onder meer hulp van de NAVO werd afgezet en gelyncht. Dat land is er sindsdien evenmin aangenamer op geworden.
Een en ander leidde tot een strategiewijziging in westerse beleidskamers. Er moet toch een betere manier zijn om van onwelkome dictators af te komen dan door zelf vuile handen te maken. Een veelbeproefde methode sindsdien is om rebellengroepen te steunen in de hoop dat die zelf een geslaagde revolutie kunnen ontketenen en een wissel kunnen omzetten in hun eigen land. Want wat als de mensen in Iran hun verfoeide regime aan de kant zetten? Of wat als de Russische oligarchen in opstand komen en Poetin afzetten?
Maar zo makkelijk is het niet om een geslaagde coup te plegen. Hét voorbeeld van een langdurige mislukking is uiteraard Syrië. De revolutie gaat in delen van het land nog steeds door, maar de Syrische president Assad zit in Damascus vaster in het zadel dan ooit tevoren sinds de Syrische oorlog in 2011 uitbrak.
De revoluties die min of meer tegelijkertijd plaatsvonden in andere Arabische landen, leverden evenmin op wat ervan was gehoopt. Egypte kreeg korte tijd een democratisch gekozen maar streng islamitische regering, die vervolgens ook weer omver werd geworpen. Jemen zette zijn president af maar kreeg er een allesverwoestende oorlog voor terug waar de bevolking zelf het grootste slachtoffer van is.
Het is dan ook zaak om kritisch te kijken naar verhalen als zou er in Rusland een revolutie ophanden zijn, waardoor president Poetin door zijn eigen mensen zou worden afgezet en er een Rusland voor terugkomt waar je mee kunt praten. Dat verhaal is met gretigheid vanuit Oekraïne de wereld in gebracht, maar de recente revolutionaire mislukkingen op het wereldtoneel maken het niet erg geloofwaardig.
En toch. Toch zijn er die voorbeelden van geslaagde revoluties die duurzame vrede hebben opgeleverd. De Nederlandse Opstand bijvoorbeeld – de Tachtigjarige Oorlog waaraan we het bestaan van ons eigen land te danken hebben. Of de Amerikaanse Revolutie eind 18e eeuw, die tot de onafhankelijkheid en de bloei van de Verenigde Staten leidde.
Maar met de meeste revoluties loopt het anders. Zelfs als het aanvankelijke doel wordt behaald –het omverwerpen van de dictator of de regering in kwestie– breekt er vaak een dusdanig lange periode van geweld en moord aan dat je nauwelijks nog kunt spreken van een succes. De Russische Revolutie van 1917 is daarvan hét schrikbeeld. Na het vermoorden van de tsaar en zijn familie brak een communistische ‘heilstijd’ aan die meer levens kostte dan ooit onder welke tsaar dan ook.
Hoe komt het dat revoluties zo weinig kans van slagen hebben? Eén reden is de buitenlandse factor. Als er niet genoeg buitenlandse steun is voor je coup, of als de dictator juist sterke buitenlandse steun heeft, weet je haast zeker dat het mislukt. Feitelijk is dat de reden waarom de Syrische revolutie heeft gefaald: Assad werd overeind gehouden door Rusland en Iran.
Een belangrijkere reden waarom veel revoluties op de langere termijn mislukken, is dat revolutionairen de neiging hebben om vast te lopen in hun eigen maakbaarheidsdenken. De revolutie moet een betere wereld creëren, maar keer op keer blijkt dat er méér moorden op tegenstanders en méér geweld tegen andersdenkenden nodig zijn om die wereld te bereiken – totdat die utopische wereld beetje bij beetje uit het zicht verdwijnt.
Iemand die deze ontwikkeling als geen ander heeft doorzien, is de Nederlandse politicus Groen van Prinsterer. Hij schreef in 1868 zijn beroemd geworden boek ”Ongeloof en revolutie”, waarin hij zich fel keert tegen de revolutiegeest die Europa in die tijd in zijn greep had.
Groen begreep dat revolutionairen vaak niet alleen met het ”ancien régime” willen afrekenen, maar met alles en iedereen wat daaraan verbonden is. „We moeten de binnenlandse en buitenlandse vijanden van de Republiek smoren of we zullen met hen ten onder gaan”, schreef de Franse revolutionair Robespierre. Dat vertaalde zich in een blinde woede die niet alleen het koningshuis trof, maar ook de hele aristocratie en het christelijk geloof. De guillotine werd er hét symbool van.
Je zou kunnen beargumenteren dat de Nederlandse Opstand en de Amerikaanse Revolutie daarom juist wél zijn gelukt: ze vielen niet ten prooi aan de verleidelijke gedachte om alle historische instituties te verbranden en evenmin aan de verleiding om een utopische samenleving op te bouwen.
Waarom ze daar niet aan ten prooi vielen? Mensen als de conservatieve denker Joseph Loconte wijzen op de aanwezigheid van behoudende christelijke waarden als hét grote verschil tussen de (niet zo geslaagde) seculiere Franse Revolutie en de (best wel geslaagde) ‘christelijke’ Amerikaanse Revolutie. Hij is daarin overigens niet de eerste: bekende conservatieve denkers als Edmund Burke en Alexis de Toqueville betoogden dat min of meer al in respectievelijk de 18e en de 19e eeuw.
Mocht het in Rusland ooit tot een opstand komen, dan is het dus te hopen dat dit mét de instemming en de matigende invloed van de Russisch-Orthodoxe Kerk zal zijn. Maar zolang Poetin de patriarch van die kerk in zijn broekzak heeft, is de kans daarop vrijwel nul.
Journalist Jacob Hoekman speurt in de geschiedenis naar antwoorden op weerbarstige vragen bij het nieuws.