Zijn levenswerk ligt in puin. Letterlijk. Met de verwoesting van Marioepol verdween ook vrijwel de gehele Joodse gemeenschap in de stad. Rabbijn Menachem Mendel Cohen: „Wat rest zijn de tranen en de pijn.”
Hij oogt vermoeid, wrijft regelmatig in zijn ogen. Slechts twee dagen is hij in Nederland op bezoek. Voornamelijk om met opperrabbijn Binyomin Jacobs te spreken. Vooral over de vraag hoe ze de achtergebleven Joden in het door oorlog geteisterde Oekraïne kunnen helpen.
Het is het minste wat hij kan doen, zegt Cohen, die de afgelopen zeventien jaar de Joodse gemeente van Marioepol diende. Want ergens knaagt nog altijd een schuldgevoel. Toen de Russische invasie van Oekraïne eind februari begon, was de voorganger in Israël om een operatie te ondergaan. Die was dringend nodig nadat hij een infectie aan zijn heupen had opgelopen na het herstel van een Covid-besmetting.
„Die ingreep was eigenlijk voor mei gepland, maar al in december was duidelijk dat ik eerder onder het mes moest. Ik kon bijna niet meer lopen; werken was zo goed als onmogelijk geworden. Net voor het uitbreken van de oorlog ben ik naar Israël vertrokken voor de operatie.”
Zag u de oorlog niet aankomen?
„Ik ontkende dat er oorlog zou uitbreken – en velen met mij. Hoewel premier Naftali Bennett en de Amerikaanse president Joe Biden er wel degelijk voor waarschuwden en veel landen hun ambassadepersoneel uit de Oekraïense hoofdstad Kiev terugtrokken. We dachten dat het overdreven was. Kort voor de oorlog gingen we nog met de auto van Marioepol naar Rostov aan de Don in Rusland.”
En er was feitelijk al een oorlog in het oosten van Oekraïne aan de gang.
„Dat klopt. Ons huis en de synagoge bevonden zich op zo’n 10 kilometer van het front dat daar sinds de inname van de Krim in 2014 al actief was. Dus we wisten wat oorlog betekende. En toch negeerden we de realiteit. En ik denk dat dat voor 95 procent van de inwoners van Marioepol gold. Bovendien: ik ben Israëliër, dus ik was gewend aan dreiging en oorlogssituaties.
Ondanks het slepende conflict in het oosten van Oekraïne bevond Marioepol zich in een proces van wederopbouw na de verwoestingen van acht jaar geleden. Het openbaar vervoer was opnieuw op poten gezet, er waren nieuwe parken aangelegd. Er waaide een wind van optimisme door de stad.”
Toen brak de oorlog uit op 24 februari. Wat ging er door u heen?
„Ik liep op krukken door Be’ersheva in het zuiden toen ik het nieuws hoorde over de „speciale operatie”, zoals Poetin het nog steeds noemt. Ik heb het mezelf kwalijk genomen dat ik in Israël was en niet op mijn post. Zeker toen ik collega-rabbijnen in Kiev, Cherson en andere steden zoveel voor hun gemeenschappen zag doen. Mijn familie en vrienden waren blij dat ik in veiligheid was, maar ik heb echt wel vragen gekregen waarom ik niet bij mijn mensen was.”
Wat kon u op afstand voor de Joodse gemeenschap in Marioepol doen?
„In het begin konden we nog contact houden via Zoom, omdat alle verbindingen nog intact waren. Ik verzorgde het morgengebed en Thoralessen, behalve op de sjabbat en de Joodse feestdagen omdat we dan geen digitale middelen mogen gebruiken. In het begin ging de sirene van het luchtalarm één keer per sessie af. Maar gaandeweg gebeurde dat steeds vaker. Vooral oudere mensen hadden niet genoeg tijd om naar de schuilkelder te vluchten. Daarna is de situatie in snel tempo verslechterd.”
U bleef desondanks in contact met de gemeenschap. Wat voor verhalen hoorde u?
„Verhalen van verwoesting, leed en heel veel pijn. In enkele weken tijd werden al onze dromen met de grond gelijk gemaakt. Dat trof vanzelfsprekend niet alleen de Joden, maar alle inwoners. Alles weg, verdwenen. Binnen enkele weken was de stad één groot rampgebied en ontwikkelde zich een enorme humanitaire catastrofe. Er was niet genoeg voedsel, water en brandstof. De winkels waren gebombardeerd of leeggeroofd. Dat laatste neem ik niemand kwalijk. Want wat kun je doen als je moet overleven?
Al vrij snel probeerden mensen uit de stad weg te komen. Er was veel onduidelijkheid of de Russen nu wel of niet zogenoemde humanitaire corridors hadden opgezet. Toen mensen van vluchtwegen gebruik wilden maken, werden auto’s en bussen beschoten. Des te langer ze wachtten, des te penibeler werd de situatie. De oorlog was op elke straathoek. Burgers werden als menselijk schild gebruikt. Beide partijen beschuldigden elkaar van de meest vreselijke wandaden.
De mensen die konden vluchten, hadden vaak niet meer dan de kleding die ze aan hadden en die ze vervolgens wekenlang moesten dragen. Maar zij konden tenminste nog wegkomen. Honderden werden gedood. Sommigen zijn begraven; anderen zijn in een massagraf gedumpt. Van velen zullen we nooit weten waar hun lichaam is gebleven.”
Wat is u het meest bijgebleven van die periode van beleg van Marioepol?
„De onzekerheid, vooral omdat we geen contact konden krijgen en niet wisten hoe de mensen eraan toe waren. Het was alsof je op het kerkhof liep en tegen de graven sprak. Nooit antwoord. Het leek een eeuwigheid te duren.”
Wat deed u tijdens die periode?
„Ik ben een aantal keren terug naar Oekraïne gegaan, maar kon vanzelfsprekend Marioepol niet meer bereiken. Ik heb vooral geholpen om Joden die het land ontvluchtten te begeleiden en ze te helpen naar Israël te gaan. Vooral via Moldavië.”
Wat is er van de Joodse gemeenschap in Marioepol geworden?
„Er zijn mensen gestorven door de oorlog. De meeste andere leden zijn inmiddels naar Israël vertrokken. We schatten dat er nog zo’n vijftig tot honderd Joodse families in Marioepol zijn achtergebleven. Dat zijn voor een deel ouderen die moeilijk weg kunnen. Maar ook mensen die niet willen, omdat ze om allerlei redenen vast aan die plek zitten.”
En uw eigen plannen?
„Eén ding is zeker: Marioepol zal nooit meer hetzelfde zijn; we kunnen voorlopig niet terug. We moeten ook als gezin tot onszelf komen. Ik ben heel druk om Oekraïense Joden in Israël te helpen een nieuw bestaan op te bouwen. Variërend van het helpen met het vinden van een taalschool tot het maken van een afspraak met de dokter. De afgelopen maanden heb ik nauwelijks met mijn kinderen gesproken; de telefoon ging dag en nacht.”