Jurriën Rood schrijft biografie van ambtenaar in oorlogstijd
Is een ambtenaar die zijn werk goed doet schuldig als dat werk fout is? Jurriën Rood stelt moeilijke maar belangrijke vragen in zijn ”filosofische biografie” van de hoge ambtenaar Sjaak Lentz, de man achter het persoonsbewijs.
Historicus Loe de Jong velde een vernietigend oordeel over Lentz in zijn omvangrijke geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog: „Wij menen dat er geen politieman, geen V-Mann (vertrouwensman, BB-B), zelfs geen provocateur is geweest die de Nederlandse zaak zo een onmetelijke schade heeft berokkend als de schepper van het persoonsbewijs, Lentz, die niets met de politie te maken had.” De Jong citeerde op zijn beurt de Zuiveringscommissie uit 1946. Door dit oordeel verdween deze in de oorlog machtige ambtenaar in de coulissen en bleef het beeld over van een man die op de verkeerde tijd als ”dienstklopper in optima forma” aan de slag ging voor de verkeerde opdrachtgevers, zonder te beseffen welk kwaad hij daarmee berokkende. Filmmaker en filosoof Rood wil met deze biografie laten zien dat dit beeld niet juist is.
Jacobus (Sjaak) Lentz werkt zich aan het begin van de jaren dertig van de vorige eeuw als arbeidersjongen omhoog tot inspecteur van de bevolkingsregisters. Daar raakt hij betrokken bij de discussie over de komende volkstelling en de mogelijke verandering van de persoonsregistratie. Daarbij schroomt hij niet om tegenstanders van de veranderingen op vervelende wijze voor voldongen feiten te plaatsen. Dat Lentz financieel voordeel heeft van het overstappen op een ander systeem houdt hij zorgvuldig verborgen, maar dit tekent wel zijn karakter en werkwijze, aldus Rood.
Als de oorlog uitbreekt heeft Lentz een stevige positie als inspecteur van het bevolkingsregister en is zijn naam als capabele leider van veranderingsprocessen op dit gebied gevestigd. De Duitsers maken daar dankbaar gebruik van en Lentz denkt graag met hen mee. Zo adviseert hij de bezetter om ambtenaren met Joods bloed eenvoudigweg te selecteren vanuit het bevolkingsregister. De Duitsers nemen die aanbeveling niet over, maar het laat wel het vergaande meedenken van Lentz zien.
Als de Joden later in categorieën worden ingedeeld (vol-Joods, half-Joods) stelt Lentz voor om half-Joden te benoemen als ”bastaard-Jood”. Wanneer daar vanuit de Nederlandse ambtenarij kritiek op komt verdedigt hij zich door te zeggen dat dit de letterlijke vertaling van het Duitse ”Mischling” is. Bastaard klinkt misschien wat denigrerend, geeft hij toe, „maar dat geldt ook voor Jood. Samengevoegd klinkt het juist gunstig.”
Toch is Lentz geen antisemiet, dat blijkt althans nergens uit. Rood concludeert treffend: „Lentz wilde vooral het beste jongetje van de klas zijn en kwam daarin behoorlijk ver; maar dit was de naziklas.” Lentz is daarbij zeker wel op de hoogte van de plannen om een bevolkingsgroep apart te zetten, zeker verderop in de oorlog. Toch blijft hij zijn werk zo goed mogelijk doen en is hij verontwaardigd over het in zijn ogen te hoge aantal Joden dat hun registratie weet te veranderen.
Radertje
Rood onderzoekt in zijn biografie of het beeld van Lentz als radertje in een fout systeem klopt. Lentz beroept zich daar na de oorlog in zijn verweer op, zoals ook later nazikopstuk Adolf Eichmann dat zou doen: hij deed louter wat hem was opgedragen. Rood vraagt zich eerst af of dit beeld klopt en vervolgens of de door zijn handelen gevolgde schade hem ‘dus’ niet toe te rekenen is. Daarmee doet hij hetzelfde als Hannah Arendt deed na het Eichmannproces. Zij vroeg zich af hoe zo’n onwetende ambtenaar tot zo’n groot kwaad in staat was geweest, en had niet door dat Eichmann wel degelijk wist wat het doel van de nazi’s was. Haar omschrijving van ”banaliteit van het kwaad” blijkt daardoor veel minder steekhoudend dan deze eerst leek.
Rood hanteert de (veelgebruikte) omschrijving van ”kwaad” als het opzettelijk toebrengen van schade aan anderen. Dat de perfect georganiseerde Nederlandse bevolkingsadministratie Joodse en andere Nederlanders schade toebracht in de oorlog staat vast. Lentz’ aandeel in deze administratie was groot, dus de door hem toegebrachte schade is duidelijk. De volgende vraag is dan of ook de opzet in het handelen van Lentz te bewijzen valt. Lentz laat al vroeg in zijn carrière zien dat bij hem eigenbelang voorop staat. Hij houdt immers geheim dat hij financieel voordeel trekt van de invoering van een nieuw registratiesysteem. Van gedwee volgen van zijn meerderen is bij hem ook voor de oorlog geen sprake, Lentz is een „denkend ambtenaar”, aldus Rood.
Rood beargumenteert dat het blindelings opvolgen van bevelen sowieso niet vaak gebeurt. Mensen volgen alleen als ze het eens zijn met bepaalde grondgedachten, zo blijkt uit verschillende sociale experimenten. De grondgedachte die Lentz volgens Rood onderschrijft is de gedachte dat er fundamentele ongelijkheid bestaat tussen mensen. Dat maakt het ook gemakkelijker om het meeleven met bepaalde groepen te verminderen of uit te schakelen, te kiezen dus voor het bewust níét meeleven. Dat is een keus die ieder individu al dan niet maakt en dus ook ieder persoonlijk aan te rekenen valt, zo concludeert Rood.
Rechter
De combinatie van de biografie van Lentz én de filosofische vragen naar wat ”schuld” en ”kwaad” is, laat gelijk de relevantie van de filosofische vragen zien, maar heeft ook nadelen. Zo ontpopt Rood zich gaandeweg van filosoof en biograaf steeds meer tot rechter die nogmaals het naoorlogse proces tegen Jacob Lentz gaat overdoen. Rood oordeelt echter achteraf en gaat bijvoorbeeld voorbij aan de vraag wat Lentz precíés wist over de Jodenvervolging. Dat hij wist dat Joden naar Sobibor werden vervoerd maakt nog niet dat hij wist dat zij daar bij aankomst werden vergast.
Roods kritiek op het accepteren van de idee van ongelijkheid tussen mensen, zoals door Lentz werd geaccepteerd, is zeker zinvol. Deze gedachte werd breed gedragen, ook nog na de oorlog. Geen enkele ambtenaar of bestuurder is bijvoorbeeld na de oorlog veroordeeld voor zijn aandeel in de anti-Joodse maatregelen. Ook Lentz is niet veroordeeld voor zijn medewerking aan de registratie van Joodse ambtenaren, noch voor zijn bemoeienis met de registratie van Joden. Dat is voor ons onbegrijpelijk en onrechtvaardig, maar het laat ook zien hoe wij met andere ogen naar de gebeurtenissen kijken en hoe ingewikkeld het is om een rechtsgang van toen over te doen.
Juiste vragen
De meerwaarde van dit boek ligt daarom vooral in de spiegel die het de lezer voorhoudt: welke individuele verantwoordelijkheid heeft ieder mens voor zijn eigen daden en hoever mag men zich verschuilen achter instanties, gebruiken en bevelen? Rood stelt daarvoor de juiste vragen, geeft mooie gedachtelijnen én vertelt het verhaal van een tot dusver onbekende ambtenaar. Genoeg redenen om dit boek te lezen en te doordenken en het morele oordeel voor rekening van de schrijver te laten.
Boekgegevens
”Lentz. De man achter het persoonsbewijs. Een filosofische biografie”, Jurriën Rood; uitg. Noordboek; 460 blz.; € 32,50