Uitspraken Finse politica Räsänen zijn beledigend, maar binnen de grenzen van de wet
De Finse politica Päivi Räsänen is woensdag vrijgesproken. Toch zijn haar uitingen over homoseksualiteit wel beledigend, stelt het vonnis. „Een spanningsveld”, zegt mr. Gerrit van den Brink.
De Finse christendemocraat werd beschuldigd van haatdragende taal. Ze had op haar geloof gebaseerde opvattingen over het huwelijk en seksuele ethiek gedeeld. Dat deed ze in een tweet uit 2019 waarbij ze een Bijbeltekst uit de Romeinenbrief citeerde, een radiodebat in 2019 en een brochure uit 2004. Haar uitspraken zouden volgens de aanklager opruiend zijn en leiden tot intolerantie, minachting en haat tegen homoseksuelen.
Daar gingen de drie rechters van de districtsrechtbank in Helsinki niet in mee, bleek woensdag. Haar uitspraken vallen binnen de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst.
Van den Brink, werkzaam bij Van Kooten Advocaten en gespecialiseerd in religie en recht, heeft de zaak op afstand met interesse gevolgd, zegt hij. Naast zijn werk als advocaat doceert Van den Brink aan de Vrije Universiteit (VU) over zogenoemde uitingsdelicten in relatie tot godsdienstvrijheid. Dan gaat het om zaken als (groeps)belediging en haatzaaien. Precies waar het in de zaak Räsänen om draait.
De advocaat zegt niet bijzonder verrast te zijn door het vonnis. „In het Europees recht worden de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst in verregaande mate beschermd. Je moet echt een belangrijke grens overschrijden om te komen tot strafbaarheid.”
Deze zaak is ook sterk afhankelijk van het nationale Finse recht, benadrukt Van den Brink. Volgens het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens hebben lidstaten die zijn aangesloten een grote vrijheid inzake de beperking van de vrijheid van meningsuiting en de strafbaarstelling daarvan. „Maar als een dergelijke zaak in Nederland zou worden behandeld, dan zou vrijspraak mijns inziens voor de hand liggen.”
De rechter stelt in het vonnis dat de uitspraken van Räsänen een beledigend karakter hebben. Toch wordt ze niet veroordeeld. Hoe zit dat?
„De strekking van het vonnis is dat de uitlatingen van Räsänen wel beledigend zijn voor homoseksuelen, maar dat die niet zodanig ernstig zijn dat je kunt spreken van haatzaaiende uitlatingen die buiten de vrijheid van meningsuiting vallen.
Zulke uitingsdelicten worden in de Nederlandse rechtsspraak getoetst aan de hand van drie vragen. Allereerst: is het beledigend? Zo niet, dan houdt het natuurlijk al op. Een predikant schreef eens in een ingezonden brief in de plaatselijke krant over homoseksualiteit in het kader van een vieze vuile zonde. Dat zijn bewoordingen waar mensen aanstoot aan kunnen nemen en dus beledigend zijn.
Als er inderdaad sprake is van belediging, is de tweede vraag: in welke context zijn de uitspraken gedaan? Neemt die het beledigende karakter weg? Een uiting kan duidelijk iemands geloofsopvatting zijn. Dat neemt het beledigende karakter in principe weg.
Op het moment dat dat niet het geval is –je loopt op straat en zegt tegen een willekeurig homoseksueel persoon: jij bent net zo erg als een dief– dan neemt de context het beledigende karakter niet weg. Als derde toetst de rechter of een bewoording niet onnodig grievend is.
Een uitspraak op grond van een religieuze overtuiging kan dus beledigend zijn, maar hoeft daarmee nog niet strafbaar te zijn. Dat is een spanningsveld. Zo’n zaak is absoluut niet zwart-wit. Het kan voorkomen dat in het ene geval een rechter tot de conclusie komt dat de grens net wel is overschreden en in een ander geval oordeelt dat dat niet zo is.”
Wat zouden de gevolgen geweest zijn als Räsänen toch was veroordeeld?
„De zaak gaat over een specifieke uiting in specifieke context, door een specifiek persoon. Daar kun je vaak geen brede conclusies uit trekken. Bijvoorbeeld dat bij een veroordeling Finnen geen op de Bijbel gebaseerde opvattingen meer mogen hebben over homoseksualiteit. Die conclusie kun je er niet aan verbinden. Al zou het in deze zaak tot een veroordeling zijn gekomen, dan is het nog lastig om op basis daarvan een bepaalde ontwikkeling te duiden.”
Dat het überhaupt tot een aanklacht tegen Räsänen is gekomen, is volgens critici al een vorm van schending van haar vrijheden.
„Ik zou zulke bewoordingen niet snel gebruiken. Finland is een rechtsstaat. Dat betekent dat de instantie die belast is met vervolging, het opportuun kan achten om een bepaalde uiting voor te leggen aan de rechter. Dat is op zichzelf niet bezwaarlijk, mits dat op goede gronden gebeurt. Juist met uitingsdelicten komt het heel nauw welke bewoordingen zijn gebruikt en in welke context. Daar kun je verschillend over denken. En dan is het aan de rechter om dat te beoordelen.”
Op dezelfde dag dat Räsänen werd vrijgesproken, oordeelde het gerechtshof in Den Haag dat ds. Kort niet strafrechtelijk vervolgd hoeft te worden. Zijn deze zaken vergelijkbaar?
„In beide zaken gaat het over een religieuze uitlating over homoseksualiteit. Ook in de zaak van ds. Kort zie je heel duidelijk het vaste beoordelingskader terug dat wordt gebruikt in de Nederlandse rechtsspraak. Er wordt altijd gekeken naar de context waarin de uitspraken gedaan zijn en de bewoordingen die zijn gebruikt.
Dat maakt het tegelijkertijd lastig om de zaken te vergelijken. Om maar iets te noemen: als je zoals ds. Kort een brief stuurt naar de gemeenteraad, heeft dat een heel andere lading dan dat je als Räsänen een tweet de wereld in slingert.
Daarnaast worden de zaken volgens een ander nationaal recht beoordeeld. Een uiting kan in Finland strafbaar zijn en in Nederland niet. En omgedraaid.”
Twee positieve uitspraken voor de aangeklaagde partijen op één dag. Blijkt hieruit dat de vrijheid van godsdienst in Europa nog wel geborgd is?
„Kijk ik naar het aspect religieuze uitingen, dan vind ik de uitspraak in Finland heel goed. Het is belangrijk dat je een op de Bijbel gebaseerde visie op homoseksualiteit of het huwelijk moet kunnen uiten. Het vonnis is in die zin voor de Finse rechtspraak een toets wat betreft de vrijheid van meningsuiting en godsdienst.
“Als ik mij tot Nederland beperk, dan zie ik dat de uitspraak van het gerechtshof in de zaak van ds. Kort in lijn is met voorgaande uitspraken van de Hoge Raad waarbij religieuze uitingen ter beoordeling aan de rechter voorlagen.”