Cultuur & boeken

De Rijn als bron van verhalen

De Rijn is een levend wezen – en kan dus ook vertellen. Schrijver en radiomaker Mathijs Deen (1962) ging op zoek naar verhalen die uit de rivier opborrelen. Hij bundelde ze in ”De grenzeloze rivier”.

31 March 2022 13:25
De Rijn komt bij Lobith Nederland binnen. beeld Getty Images
De Rijn komt bij Lobith Nederland binnen. beeld Getty Images

Deen heeft iets met water. In 2013 schreef hij ”De Wadden”(2013), waarin hij het woeste en steeds veranderende kustgebied in het noorden van Nederland onder het vergrootglas legde en dat inkleurde met verhalen van mensen die zich de eeuwen door schikten naar de wetten van water, wind en zand: van Romeinse krijgsheren en ruige Vikingen tot Duitse bezetters en rust zoekende badgasten.

Met zijn Rijnproject is Deen niet origineel. In 2019 verscheen ”De Rijn” van de hand van schrijver en journalist Martin Hendriksma. Hendriksma trok van de Rijnbron bij de Zwitserse Gotthardpas naar de monding in de Noordzee en verzamelde onderweg een schat aan verhalen. Een deel van de oogst werd verwerkt in een tv-documentaire die begin 2020 was te zien.

Kennelijk staat de Rijn in de belangstelling. Misschien komt dat omdat de rivier verbonden is met de vroegste geschiedenis van ons land; misschien spelen overstromingen in het recente verleden een rol. In ieder geval is de Rijn een belangrijke Europese rivier die ons land doorsnijdt voor hij in de Noordzee eindigt.

Obsessie

Hoewel Deen en Hendriksma grofweg dezelfde aanpak kozen –verhalen vertellen die verband houden met de Rijn– is er een wezenlijk verschil tussen beiden. Hendriksma volgde de rivier tot het verste punt in Zwitserland, de klassieke benadering. Van paleo-geograaf Kim Cohen leerde Deen echter dat het onzin is om te denken dat de Rijn in Zwitserland ontspringt. De rivier wordt gevoed door een veelheid aan bronnen uit een enorm stroomgebied: uit het Zwarte Woud, uit de Vogezen, uit de Eifel, van de Hunsrück. Cohen noemt het „een negentiende-eeuwse obsessie” om te denken dat een rivier pas is ontsloten als het verste punt is bereikt. Bovendien is de loop van een rivier voorlopig; het klimaat verandert, het landschap verandert en de rivier past zich aan. „De enige echte bron van de rivier is het hemelwater dat op ons neerdaalt, van Frankrijk tot aan Tsjechië, van Friesland tot aan Italië”, vat Deen samen. Het verhinderde hem overigens niet om tóch naar Zwitserland af te reizen en het punt op te zoeken waar de Rijn zo smal is dat hij eroverheen kon springen – een droombeeld dat hij sinds de vijfde klas van de lagere school met zich meedroeg.

Niemandsland

Maar Deen heeft dus een veel groter gebied waaruit hij zijn verhalen opvist dan Hendriksma. Een kaart voor in het boek maakt dat inzichtelijk. Met een beetje goede wil is in het stroomgebied van de Rijn de vorm van een schaatsende ijsbeer te ontdekken, met uitlopers naar Ors in Frankrijk, Bischofsgrün in Beieren en de Waddenzee in Nederland.

Deen dwaalt naar eigen zeggen graag rond in het niemandsland tussen mens en natuur, verbeelding en wetenschap, fictie en non-fictie. In ”De grenzeloze rivier” besteedt hij relatief veel aandacht aan de geologische processen die Europa hebben gevormd en nog altijd actief zijn. Aan de hand van informatie die hij kreeg van de Utrechtse geoloog Douwe van Hinsbergen beschrijft hij beeldend hoe een losgebroken stuk van het Afrikaanse continent onder de Middellandse Zee tegen Europa aan duwt en zo de Alpen vormt – en dus ook de loop van rivieren verandert. „Er is een dag geweest dat het water van de Alpen voor het eerst zijn weg naar het noorden vond”, noteert Deen.

Om die tergend langzame processen („Bergen zijn als golven met tijd in overvloed”) een plek te kunnen geven heeft Deen tijd nodig, heel veel tijd. Hoewel hij protestants is opgevoed, is de evolutietheorie voor hem een uitgemaakte zaak. Des te boeiender is het dat hij tijdens zijn speurtocht naar verhalen in contact komt met Kommer Tanis uit Goeree, een voormalige Noordzeevisser. Tanis is een christen die leeft bij de Bijbel. Tegelijk verzamelt hij fossielen van ijstijdbeesten die ooit op de Noordzeesteppe hebben rondgedwaald en nu met enige regelmaat door vissers worden opgediept.

Het gesprek komt op schepping en evolutie. Tanis gelooft niet in een evolutie van miljoenen jaren, al wil hij niet strikt vasthouden aan een schepping in zes dagen. „Begrijp me goed: dat God alle dieren heeft geschapen, daarvan ben ik overtuigd”, legt hij uit. „Maar Hij heeft ze naar hun aard geschapen. Dat staat er ook zo in het Hebreeuws, heb ik begrepen. Er staat niet: ze zijn allemaal gemaakt zoals je ze nu ziet.”

Tanis heeft veel boeken over dit onderwerp in zijn boekenkast staan en hij heeft ze van a tot z gelezen, vertrouwt hij Deen toe. Die kennis maakt hem echter bescheiden, en tegelijk verwachtingsvol. „Er is nog heel wat dat niet verklaard kan worden. Ik zeg altijd: als we in de hemel komen, zullen we horen hoe het precies zit, dan zullen de schellen ons van de ogen genomen worden. En de werkelijkheid zal veel bijzonderder zijn dan we ooit hebben kunnen bedenken.”

Als Deen in Tanis’ garage vol lades en vitrines staat, bewondert hij de schappen vol schedels, kaken, tanden, voet- en klauwbeenderen, alles systematisch gerangschikt en smaakvol uitgelicht. Voor Deen is het een overtuigende uitstalling van de werking van de evolutie. „Voor Kommer wellicht een eerbetoon aan de veelvormigheid en de schoonheid van de schepping. Beiden zijn we onder de indruk.”

Onrustige jutezak

De verhalen die Deen vertelt waaieren uiteen als de vertakkingen van de Rijn. In zijn nawoord spreekt hij van „een onrustige jutezak vol wriggelende beesten die ik een voor een heb vrijgelaten in verhalen.” En zo is het. Op het ene moment volgt Deen een zalm die stroomopwaarts de Rijn op zwemt op zoek naar zijn geboorteplek om daar voor nageslacht te zorgen; het andere moment neemt hij de lezer mee naar het Franse dorp Ors, waar de Engelse soldaat (en dichter) Wilfred Owen in november 1918 sneuvelt bij het bouwen van een brug. Nu eens bevindt de lezer zich midden in een bloedig conflict tussen de Friezen en de Romeinen aan het begin van onze jaartelling; dan weer gaat de tocht langs het verdronken land tussen Dordrecht en Geertruienberg, waar afgevaardigden van de Prins van Oranje en Filips II op zoek zijn naar de bedding van de Oude Maas, die in 1421 door de Sint-Elisabethsvloed is verdwenen – voor het bepalen van de visrechten in het verdronken land moet die bedding worden teruggevonden.

Maar dan zoomt de schrijver alweer in op het verhaal van de curieuze Jozef Anton Stury, die aan het begin van de twintigste eeuw met zijn gezin op het eiland Isla Casti in het Rijndal tussen Ilanz en Reichenau woont. Stury heeft zich van de rest van de wereld afgekeerd, al moeten zijn kinderen van de leerplichtambtenaar wel naar school. Met spijt in het hart heeft hij daarom een kabel over de rivier gespannen met daaraan een leren zitje dat aan een katrol hangt. Op schooldagen zeilen de zeven kinderen een voor een naar de overkant – en zo komen ze ’s middags ook weer terug.

Zwemmen

Deen maakt de verhalen soms persoonlijk en dat maakt het boek aantrekkelijk. Zo vertelt hij dat hij van zijn tante Ida hoorde dat zijn vader had leren zwemmen in de Rijn. Hij kon dat bijna niet geloven omdat hij op school, halverwege de jaren zeventig, een film had gezien waarin de Rijn een open riool was met een niet-aflatende toevoer van giftige stoffen. De kalimijnen in de Elzas en de fabrieken van BASF in Ludwigshafen waren hier verantwoordelijk voor. Maar voor de Tweede Wereldoorlog waren er overal langs de rivier Rijnbaden, waarin kinderen leerden zwemmen. Waaghalzen die vonden dat ze dat al goed konden, gingen soms onder de lijnen door om zich stroomafwaarts te laten drijven. Ze haakten vervolgens aan bij een sleepboot om weer terug te komen bij het bad. Elk jaar verdronken er op die manier kinderen. Want een rivier geeft en neemt.

In de zomer van 2019 gaat Deen zelf te water om de Rijn aan den lijve te ervaren. Bij Thusis in het Zwitserse kanton Graubünden, laat hij zich met wetsuit, helm en zwemvest en onder toezicht van een instructeur kilometers meevoeren door de snelstromende rivier, die verraderlijk is als de liefelijke tonen van de nimf Loreley. „Ik wil dat het nooit ophoudt”, mijmert de schrijver onderweg. „Ik wil niet dat hij zegt dat het afgelopen is, dat we eruit moeten, dat ik het verderop niet zou redden, in mijn eentje. Dat ik eigenlijk onderkoeld ben, dat het ongemerkt gaat, als het goed is, verdrinken. Een rivier is een zuiver, voortdurend en vooral aanstekelijk verlangen naar beneden.”

Doodsjordaan

In het laatste verhaal bevindt Deen zich aan boord van de Terra Maris van Christiaan Boogaard. De schipper heeft een lading zout uit Oost-Groningen aan boord die hij naar Bazel brengt. Vooralsnog gaat de tocht over rustig kanaalwater. Christiaan en zijn vrouw zijn christen – hun kinderen zitten in Dordrecht op het schippersinternaat. Deen vraagt Christaan of zijn beroep ook in de Bijbel voorkomt. „Zo zoeken we tussen Ravenswaaij en Tiel naar schippers, havens en rivieren in het Oude en het Nieuwe Testament; twee protestantse jongens met 1632 ton zout onderweg, in afwachting van het geweld van de rivier.”

De oogst is pover, maar Christiaan maakt een uitstapje naar de commentaren over de Schrift. „Of ik van de Doods-Jordaan had gehoord, die door protestantse predikers genoemd wordt op zwaarmoedige momenten. Het is de calvinistische Styx, die ergens in de wereld van de geest ons de weg verspert naar de Overkant, het Einde, de Dood. Ooit moeten we erdoor, weten we.” Maar dan is het gesprek voorbij, want de sluis van Tiel doemt op, met daarachter de Waal. „Even schutten en dan gaan we echt varen”, zegt Christiaan.

De lezer zal niet per se alle inzichten van Deen delen, en soms stoort een badinerende opmerking of een krachtterm. Maar de verhalen uit ”De grenzeloze rivier” maken duidelijk dat de Rijn niet zomaar een rivier is. Hij speelt een bepalende rol in het landschap en in de geschiedenis. Zonder hem zou Europa er anders uit zien. Tegelijk staat de rivier symbool voor ons aardse bestaan. Prediker schrijft: „Al de beken gaan in de zee, nochtans wordt de zee niet vol; naar de plaats waar de beken heengaan, derwaarts gaande keren zij weder.” De zin van het leven ligt niet in de aardse kringloop, maar komt van gene zijde. Schipper Christiaan Boogaard begreep dat.

Boekgegevens

”De grenzeloze rivier”, Mathijs Deen; uitg. Thomas Rap; 334 blz.; € 23,99

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer