Over de ijdelheid van politici en journalisten
Toen ik ruim 25 jaar geleden bij het RD in dienst kwam, maakten ervaren collega’s het me al snel duidelijk: een journalist schrijft nooit ”ik”. Het gaat in de krant niet om onze mening. Wij vermelden slechts de feiten. En schrijven, eventueel, over de onderlinge samenhang.
Later mocht je in een column wél de eerste persoon enkelvoud hanteren. Toch kan ik me niet herinneren in deze rubriek, die ik sinds 2002 wekelijks vulde, ooit het woordje ”ik” te hebben gebruikt. Tot vandaag dan. Over de reden van het doorbreken van die regel houd ik u nog even in spanning.
I, myself and me; in Den Haag draait veel om het ego van politici. Vandaar dat ik er regelmatig over schreef. Soms in afkeurende zin. Zoals vorig jaar, toen het er veel van weg had dat Forumleider Baudet bezig was zijn eigen partij de vernieling in te helpen door wispelturigheid en egotripperij. Verder heb ik er nooit aan kunnen wennen dat politici elkaar de laatste jaren steeds vaker persoonlijk gingen aanvallen en anderen omlaag trapten om zelf te kunnen stijgen.
Tegelijkertijd heb ik altijd gepoogd begrip te tonen voor het feit dat politici in het mediatijdperk nu eenmaal over een stevig ego móéten beschikken. Al te timide opereren werkt niet. Jij en jouw partij moeten regelmatig in beeld zijn. Prestaties leveren is niet genoeg, een politicus moet ze ook zelfbewust uitventen. Anders lopen zijn kiezers weg.
Ook al schreef ik het woordje ”ik” nooit op, natuurlijk speelden mijn eigen mening en gevoel in mijn beschouwingen wel degelijk een rol. In de selectie van onderwerpen, in sturende woordkeuze. Een politicus mag dan soms ijdel zijn, ook een journalist is een onverbeterlijk ikje.
Voor twee zaken heb ik me altijd proberen te hoeden. Eén: te veel opgaan in het Haagse en de eigenaardigheden van de landspolitiek te vanzelfsprekend gaan vinden. Je verwonderen over hoe ‘vreemd’ de wereld in elkaar steekt, vormt immers de basis van goede wetenschap én journalistiek.
Twee: te afstandelijk naar de politiek kijken. Mensen die als geërgerde buitenstaanders afgeven op regering en Tweede Kamer, hebben we in Nederland namelijk al genoeg. Het is het verdienmodel van populisten: „Zij daar, in Den Haag, snappen niets van ons, het gewone volk. Ze spelen toneel, strijken belastinggeld op en bedotten de gewone man.”
Dat eenzijdige beeld heb ik willen corrigeren. Rare jongens, die politici? Ach, valt best mee. De meesten van hen zijn bekwame, hardwerkende vakmensen, die onze belangen behartigen in een uiterst complexe wereld. En die in zekere zin ook boven ons gesteld zijn.
En bovendien: het zijn net mensen, hè? Volgens oud-Kamerlid Houwers (eerst VVD, later geroyeerd) lijdt elke politicus aan „een zekere mate van ijdelheid.” Maar, voegde hij er deze week tegen NRC-journaliste Petra de Koning aan toe: „Dat geldt vast ook voor elke nieuwslezer, voor de trainer van Barcelona, voor de schrijver van columns.”
En zo is het. Dus ook voor de auteur van Wandelgangen? Jazeker. Ook die ging soms, heel stilletjes, prat op zijn kennis. Of op zijn contacten met zogenaamd gewichtige personen.
Tot vandaag dan. Want dit is mijn laatste Wandelgangen. Vanaf 1 april –geen grap– ga ik mij in een andere functie voor het RD inzetten, te weten als redacteur Kerk. Beste lezer, ik groet u. Dank voor uw (misschien wel jarenlange) aandacht!