Waarom het gesprek over toelatingsbeleid een spade dieper moet
Hij breekt een lans voor het gesloten toelatingsbeleid. Want door de eenheid tussen gezin, kerk en school kunnen jongeren wortelen in Gods Woord, schrijft onderwijsbestuurder Willem de Potter in zijn visienota ”Toelaten van leerlingen”. Tegelijkertijd constateert hij dat juist die driehoek haarscheuren vertoont.
Wie met de bestuurder spreekt over het toelatingsbeleid van reformatorische scholen, kan niet om het woord ”gemeenschap” heen. Want juist de eenheid tussen gezin, school en kerk is volgens hem hét argument voor reformatorische scholengemeenschappen om alleen leerlingen toe te laten van wie de ouders de grondslag onderschrijven. „Onze jongeren leven in een maatschappij die steeds verder seculariseert”, legt de bestuursvoorzitter uit. „Door hun smartphone, contacten met collega’s van hun bijbaan en met vrienden op de sportclub staan onze scholieren continu in verbinding met de pluriforme samenleving. Juist in die context is het essentieel dat ze op school eenheid ervaren met wat ze thuis en in de kerk horen.”
Waarom?
„Dat geeft houvast en biedt de mogelijkheid om vertrouwd te raken met de Bijbelse boodschap. De school is zo een middel om de identiteit van jongeren te versterken.
Reformatorische scholen hebben hun bestaansrecht in de relatie met gezinnen en kerken. Het waren niet onderwijsbestuurders, maar ouders die een cruciale rol speelden in de oprichting van het reformatorisch onderwijs. Zij zagen de verwatering op protestants-christelijke scholen en wilden dat er in het klaslokaal gewerkt werd vanuit dezelfde opvatting over leer en leven als thuis.
De identiteit van onze scholen is dus dé reden voor de stichting daarvan. Het is daarmee een te wezenlijk aspect om genoegen te nemen met respect. Als de grondslag niet bij ouders past, is het beter dat ze een andere school voor hun kind kiezen. Want hoe kun je samen kinderen opvoeden als je niet hetzelfde opvoedings- en vormingsideaal hebt?”
Tegelijkertijd is de taak van de school breder dan die van de ouders. Het onderwijs moet jongeren voorbereiden op het staan in de maatschappij. Past daarbij niet meer openheid, ook als het gaat om toelating?
„De eerste taak van reformatorische scholen is om leerlingen op te voeden en te vormen volgens Gods Woord. Daarnaast hebben ze inderdaad een maatschappelijke opdracht. Het staat buiten kijf dat daarvoor een open venster naar die samenleving nodig is.
Maar tussen een open venster en een open deur zit verschil. We helpen er onze jongeren niet mee als we iedereen toelaten die respect heeft voor de manier waarop wij onderwijs geven. Reformatorische scholen lopen dan het risico dat ze een grote variëteit aan achtergronden en meningen binnenhalen. En daardoor wordt de grondslag van de school van binnenuit onder druk gezet.”
Op welke manier?
„De Bijbelse normen en waarden worden dan niet meer breed gedeeld. Verbreding van de ouder- en leerlingpopulatie kan langzamerhand leiden tot verbreding van de identiteit – dat is bijvoorbeeld ook gebeurd bij veel protestants-christelijke scholen.
Wat daarnaast belangrijk is: onze jongeren lopen met andere vragen dan hun seculiere leeftijdsgenoten. Een christelijke verpleegkundestudent zal zich bijvoorbeeld afvragen hoe ze vanuit Bijbels oogpunt moet omgaan met ethische kwesties rondom het levenseinde. De reformatorische school kan juist bij dat soort vragen richting geven. Zo’n student is er niet mee geholpen als er in de klas ook allerlei discussies over zo’n thema ontstaan.”
Kan het binnenhalen van dat gesprek in de klas leerlingen niet juist helpen in hun staan in de maatschappij?
„Persoonlijk geloof ik daar niet zo in. Gesprekken met andersdenkenden voeren onze jongeren genoeg. En op reformatorische scholen denkt ook niet iedereen hetzelfde. Maar fundamentele kwesties staan niet ter discussie. En dat geeft ruimte om in alle rust door te praten over de vragen van scholieren.
Een paar jaar geleden woonde ik een les bij op het Hoornbeeck College. Een van de studenten vertelde dat hij zich op zijn stageadres steeds moest verantwoorden voor zijn geloof in de schepping. Eerst deed hij dat met verve, maar langzaam sloeg de twijfel toe. Na drie maanden was hij er wel uit: de evolutietheorie had toch wel erg goede papieren. Toen hij dat met grote stelligheid in de klas vertelde, vroeg de docent aan de andere studenten om te reageren. In de loop van het uur zag ik hoe de stelligheid van de student verdween, juist door de gesprekken met zijn klasgenoten. Hij kon zich aan hen optrekken.
Kijk, zúlke gesprekken helpen jongeren bij het als christen staan in de maatschappij. Zo’n student is er niet mee geholpen als er in de klas ook een fundamentele discussie ontstaat.”
Hoe vaak worden leerlingen op het punt van identiteit afgewezen?
„Sporadisch. Als ik voor het Van Lodenstein College spreek: daarop zitten zo’n 3900 leerlingen. De afgelopen vijf jaar hebben we negen keer besloten om iemand op grond van de identiteit niet toe te laten. Zes van hen hebben na een beroepsprocedure uiteindelijk toch een plaats gekregen.
Af en toe hanteren we het principe van barmhartigheid. Zo klopte er recent een meisje zonder christelijke achtergrond aan bij het Hoornbeeck College. Ze had een complexe lichamelijke beperking en had op vier mbo-instellingen nee te horen gekregen. Toen hebben wij haar toch toegelaten.
Zo nu en dan melden zich vluchtelingengezinnen die niet direct in het plaatje passen van onze achterban. Ook dan laten we het barmhartigheidprincipe soms de doorslag geven. Maar dat zijn uitzonderingen.”
Mannen zoals Groen van Prinsterer en ds. G. H. Kersten hadden als ideaal: voor elke leerling een christelijke school. Heeft het reformatorisch onderwijs dat principe niet te veel losgelaten?
„Groen van Prinsterer zag de christelijke school inderdaad als school voor het hele volk. Tegelijkertijd benadrukte hij dat die wel vrij moest zijn van moderne theologie, want „die vermoordt de kinderziel.” In zijn tijd bleek de verwezenlijking van zijn echter ideaal onhaalbaar en kwamen zulke scholen er niet.
Ds. Kersten zat op dezelfde lijn. Maar ook hij werd geconfronteerd met een weerbarstige werkelijkheid. Er waaide namelijk „allerlei wind van leer” over Nederland. Daardoor kwamen er onder zijn regie toch ‘eigen’ onderwijsinstellingen. Het ideaal van beide mannen houden we als bijzondere scholen hoog. Tegelijkertijd is de verwezenlijking daarvan in onze samenleving onhaalbaar.”
Leerlingen beïnvloeden het schoolklimaat, docenten bepalen dat. Is het benoemingsbeleid niet veel belangrijker dan het toelatingsbeleid?
„Dat weegt inderdaad zwaarder. Maar dat wil niet zeggen dat dat laatste er niet toe doet. Ook een partij als de Onderwijsraad wees er onlangs op dat het toelatingsbeleid een middel is om de identiteit te beschermen. En ik wil onze docenten niet opzadelen met klassen waarin met regelmaat onze identiteit ter discussie wordt gesteld.”
Sommige scholen kiezen vanuit evangelisatieoogpunt voor een open beleid. Hoe kijkt u daarnaar?
„Ik geloof niet in de school als evangelisatie-instituut. Het verspreiden van Gods Woord is allereerst een taak van de kerk. De opdracht die reformatorische scholen wel hebben, is om hun leerlingen zo toe te rusten dat ze als een zoutend zout hun plaats in de maatschappij innemen. En wat zou het mooi zijn als onze achterban meer leraren zou voortbrengen dan dat er vacatures in het reformatorisch onderwijs zijn. Dan zou een deel van hen van betekenis kunnen zijn op scholen waar de Bijbel niet opengaat. Daar gaat een grotere invloed vanuit.”
Scholen mogen deze kabinetsperiode een gesloten beleid blijven voeren. Stelt u dat gerust?
„Het is goed nieuws dat de coalitiepartijen hebben ingezien dat segregatie in het onderwijs niet wordt opgelost met een acceptatieplicht. Ik ben ook dankbaar dat de manier waarop de onderwijsvrijheid in de Grondwet is geborgd ongemoeid wordt gelaten. Tegelijkertijd is het zo dat er al jarenlang een Kamermeerderheid bestaat voor het ”moderniseren” van de onderwijsvrijheid. De invoering van een acceptatieplicht is op termijn niet ondenkbaar. Dat doet geen recht aan de wensen van de ouders.”
Hoe moeten reformatorische scholen handelen als er toch zo’n plicht zou komen?
„Zo ver is het nog niet, dus ik wil daar niet te veel op vooruitlopen. We zullen dan in ieder geval het begrip ”respecteren” stevig moeten invullen. Scholen zelf financieren –zodat we zo’n plicht ontlopen– zal niet gaan. In het onderwijs gaan vele miljoenen om, dat is voor onze achterban niet op te brengen. Daarnaast gelden er voor particuliere scholen ook stevige inhoudelijke eisen.
Belangrijker: alleen een sterke gemeenschap zal zo’n eventuele wetswijziging kunnen opvangen. Daarom moet onze aandacht vooral gaan naar het versterken van de driehoek gezin, kerk en school.”
Waar is versterking nodig?
„De druk op het reformatorisch onderwijs neemt toe, onder meer door politiek en media. Ook de interne verscheidenheid groeit, onder meer als het gaat over de thema’s doop, beloften en Bijbelvertaling. Zorgelijk, want onze jongeren hebben een warme, eensgezinde gemeenschap nodig. Reformatorische scholen doen er daarnaast goed aan om nog meer aandacht te besteden aan ouderbetrokkenheid, waarbij er samengewerkt wordt tussen ouder en school.
Dé vraag die we ons als gemeenschap moeten stellen is: laten we ons leiden door de inhoud van onze geloofsovertuiging? Of is de vorm belangrijker geworden? Als dat laatste zo is en de levende omgang met Christus wordt gemist, dan blijven slechts lege instituten over en is het toelatingsbeleid een lege huls geworden.
De discussie over een al dan niet open toelatingsbeleid moet zich dus vooral richten op de kérn van het onderwijs en niet alleen over de deur daarnaartoe. Want die kern moet uitgedragen worden. Thuis en op school.”
serie Onderschrijven of respecteren
Wat is de waarde van het toelatingsbeleid van bijzondere scholen? Zeven perspectieven. Deel 6: de bestuurder. Zaterdag deel 7: het buitenland