Lobbyen mag, maar blijf als samenleving kritisch
Wat is er eigenlijk mis met lobbyen? Niks, vinden de lobbyisten zelf. „Stelselmatig invloed uitoefenen op beleidsmakers bij bestuursorganen”, luidt een definitie. En inderdaad, dat mag.
Wie de belangen van een bedrijfstak, een sport of de natuur wil behartigen, kan in een vrij land als het onze een gesprek aanvragen met een minister, Kamerlid, raadslid, wethouder of ambtenaar. Om die beleidsmaker vervolgens te voorzien van feiten en argumenten om een bepaald besluit wel of niet te nemen. Dat is volkomen legaal. Het is aan de bestuurder of politicus wat hij met die informatie doet.
Toch zijn er wel degelijk risico’s:
Eén: lobbyen kan, indien gepaard met het geven van cadeaus, zomaar overgaan in omkoperij.
Twee: lobbyen kan, doordat grote bedrijven veel geld beschikbaar hebben voor lobbyisten en eigen onderzoek, zorgen voor een ongelijk speelveld. Het ene maatschappelijke belang dringt zo beter en vaker tot het centrum van de macht door dan het andere.
Drie: Lobbyen maakt politieke besluitvorming ondoorzichtig. Met welke clubs spreken politici en bestuurders eigenlijk en hoe beïnvloeden die contacten hun daden? Vaak moet de burger ernaar gissen.
Vier: Die ondoorzichtigheid wordt nog versterkt doordat in Den Haag tamelijk gemakkelijk van pet wordt gewisseld, ook wel verbeeld in de metafoor van de draaideur. Hup, daar gaat een afgetreden minister of niet herkozen Kamerlid door de Binnenhofdraaideur naar buiten. Floep, luttele seconden later staat hij er weer, nu als lobbyist van sector X. Met een enorme kennisvoorsprong op anderen doordat hij de Haagse krochten precies kent.
In dit licht is het niet vreemd dat recent enkele stappen zijn gezet om lobbyen door oud-politici beter te reguleren. Zo kondigde de Kamer in november aan de faciliteit te gaan afschaffen dat oud-parlementariërs een vaste toegangspas hebben voor het Kamergebouw.
Verder presenteerde het kabinet vorig jaar nieuwe regels voor het lobbyen door oud-bewindslieden. Twee jaar lang mogen oud-ministers, nadat ze van hun ministerie vertrokken zijn, geen opdrachten voor dat departement vervullen. In die zogeheten afkoelperiode beoordeelt een onafhankelijke commissie of er kans is op belangenverstrengeling, schreef het kabinet in december aan de Kamer.
Zulke regels zijn goed. Niet omdat het met lobbyen altijd en per definitie misgaat, maar omdat politiek en openbaar bestuur gebaat zijn bij zuivere verhoudingen en een controleerbare scheiding van verantwoordelijkheden.
Zijn goede regels voldoende? Dat niet. Niet voor niets was het politieke modewoord van 2021 ”nieuwe bestuurscultuur.” Een cultuur laat zich nooit helemaal dwingen door regels, maar stoelt primair op de innerlijke overtuiging van alle betrokkenen.
Wat dat betreft maakte premier Rutte deze week geen goede beurt, toen bekend werd dat hij er vorig jaar aanvankelijk geen bezwaar tegen had dat zijn collega Van Nieuwenhuizen, toen minister van Infrastructuur, in functie wilde blijven tot aan het aantreden van Rutte IV. Terwijl hij wist dat ze een baan had aanvaard in de lobbysector, te weten bij branchevereniging Energie Nederland.
Pas ter elfder ure besloot hij dat de minister toch moest gaan. Terwijl hier al meteen de bekende wijsheid had moeten gelden: hoedt u voor de schijn van het kwaad.