Beschuldiging in verraadzaak Anne Frank wankel kaartenhuis
Direct was het wereldwijd nieuws: een internationaal coldcaseteam bracht naar buiten dat het raadsel van het verraad van Anne Frank nu eindelijk opgelost was. Een statisticus had er een kansberekening op losgelaten en kwam tot 85 procent. Heel hoog voor een oude casus, beweerde het team.
Daarom waren ze zelf, zo wist de Canadese schrijfster Rosemary Sullivan te melden, er voor 95 procent zeker van dat de verrader niemand minder was dan de Amsterdams-Joodse notaris Arnold van den Bergh. Sullivan schreef het boek ”Het verraad van Anne Frank” bij het onderzoek, waarin de zes jaar durende zoektocht van het coldcaseteam op pakkende wijze wordt beschreven. De argumentatie voor het aanwijzen van Van den Bergh is echter zeer onbevredigend.
De beschuldiging liegt er ondertussen niet om. Van den Bergh wordt niet alleen aangewezen als de verrader in het meest iconische Holocaustverhaal, maar wordt er ook, in één zucht, van beschuldigd nog veel meer adressen van Joodse onderduikers verraden te hebben. Daarmee wordt hij direct een van de grootste verraders in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Hoe stevig is de argumentatie die door het coldcaseteam in dit boek wordt opgezet? Want wie met zo’n heftige beschuldiging komt, moet wel met heel sterke argumenten naar voren treden.
Nieuwe technieken
Het coldcaseteam is bepaald niet het eerste dat onderzoek doet naar het verraad van het Achterhuis. Al direct na de Tweede Wereldoorlog begonnen de naspeuringen, er zijn onderzoeken geweest van de Nederlandse politie en een keur van historici en nazi-jagers als Simon Wiesenthal heeft zich er eveneens over gebogen. Op basis daarvan kon een longlist gemaakt worden met mogelijke daders. Het team beweert op basis van nieuwe technieken –door grote databestanden te maken die vervolgens met artificial intelligence gekraakt konden worden– nu tot een doorbraak te zijn gekomen. In plaats van op klassiek historisch onderzoek wordt vertrouwd op forensisch onderzoek, volgens het procedé van de FBI. Een gepensioneerde FBI-agent, Vince Pankoke, is de hoofdspeurder van het hele team.
De verschillende mogelijke daders worden geanalyseerd en het ene na het andere scenario wordt weggestreept, totdat Arnold van den Bergh nog overblijft. Over die afgestreepte scenario’s valt al het nodige te zeggen. Veelzeggend is dat eerdere onderzoekers die opteerden voor een andere mogelijke verrader of die tot de conclusie kwamen dat de onderduikplek in het Achterhuis bij toeval is ontdekt, allerminst overtuigd zijn en hun eigen scenario’s overeind houden. Maar het cruciaalst is hoe het team vervolgens Van den Bergh manoeuvreert in de positie van verrader. De argumentatie is een opeenstapeling van vooronderstellingen.
Anoniem briefje
Van den Bergh komt bij het team in beeld omdat er ergens in 1945 –wanneer precies valt uit het boek niet op te maken– een anoniem briefje bij Otto Frank wordt bezorgd waarin wordt beweerd dat Arnold van den Bergh de schuilplaats van de familie Frank had verraden en bovendien een hele lijst met adressen aan de nazi’s had doorgegeven. Het briefje zelf is er niet meer, maar een afschrift ervan uit de jaren vijftig wist het team te traceren. Eerdere onderzoekers kenden dit briefje ook, maar hadden het altijd terzijde geschoven. Het was volgens hen een ongesubstantieerde roddel en paste bovendien niet in het beeld dat van Van den Bergh bestond.
Maar zo niet het coldcaseteam. Dat nam het briefje uiterst serieus en probeerde vervolgens plausibel te maken dat Van den Bergh de dader is geweest. Nu was deze notaris een prominente Joodse Amsterdammer, de reden waarom hij geselecteerd werd als lid van de Joodse Raad. Daarbinnen was hij met name betrokken bij het sociale werk. Hij bleef lid, ook toen de nazi’s de Joodse Raad gingen gebruiken als instrument voor de deportaties.
Van den Bergh, zijn vrouw en drie kinderen wisten de oorlog te overleven. Nu beweert het team dat de notaris, in klassieke politieterminologie, kennis, motief en gelegenheid had om de familie Frank te verraden. Op elk van die punten gaat het echter mis.
Lijst met adressen
De eerste bouwsteen is kennis. Op het anonieme briefje staat dat Van den Bergh een hele lijst met adressen had aangeleverd. Waar komt die lijst met onderduikadressen vandaan? Het team beweert dat de Joodse Raad zo’n lijst had aangelegd om daarmee vervolgens zelf iets in handen te hebben om te onderhandelen. Zo’n lijst is echter nergens gevonden en nazikopstukken hebben dit punt in hun processen na de oorlog ook niet gebruikt, hoe gretig ze ook waren om de schuld af te schuiven op de Joodse Raad. Alleen in een getuigenis van een Duitse soldaat in 1947, die tijdens de oorlog een gesprek had afgeluisterd, zou zo’n lijst ook genoemd zijn. De context van die uitspraak wordt niet kritisch gewogen en de bewering wordt voetstoots voor waar aangenomen. Het bestaan van deze lijst, een cruciaal onderdeel van de bewijsvoering van het team, is dus niet hard te maken en is daarmee de eerste onbewezen vooronderstelling.
Vervolgens wordt ook nog eens beweerd dat Van den Bergh toegang had tot die lijst. Er wordt verondersteld dat dit mogelijk moet zijn geweest omdat hij lid was van de Joodse Raad. Maar hoe die lijst dan precies bij hem terecht is gekomen, wordt evenmin duidelijk. Dat is daarmee al de tweede onbewezen vooronderstelling.
De tweede bouwsteen is het motief. Van den Bergh, zo is het idee, zou de lijst hebben gebruikt om zo zijn eigen familie te beschermen. Nu was hij in het bezit van verschillende Sperren, documenten die zijn gezin tijdelijk vrijwaarden van deportatie. Dat was kwetsbaar, want regelmatig werden dergelijke beschermende documenten ingetrokken en werd je alsnog gedeporteerd.
Najaar 1943 was Van den Bergh erin geslaagd, met behulp van vervalste papieren, zijn eigen status veranderd te krijgen van voljoods in half-Joods. Een NSB-collega klaagde hem hiervoor aan en wist begin 1944 hem deze beschermende status weer af te pakken. Het team beweert dat op dat moment Van den Bergh de lijst gebruikt zou hebben om zijn familie te beschermen.
De onderzoekers weten niet precies waar Van den Bergh op dat moment verbleef. Maar, en nu gebeurt er iets merkwaardigs in hun argumentatie, ze constateren dat Van den Bergh de oorlog heeft overleefd en niet in een concentratiekamp heeft gezeten. Dus moet hij wel verraad hebben gepleegd om zo zijn eigen hachje en dat van zijn gezin te redden. Dit is een klassieke drogreden: het argumentum e silentio. We weten niet waar hij was en wat hij deed, maar omdat we het niet weten, kunnen we veronderstellen wat wél is gebeurd. Dit is de derde onbewezen vooronderstelling.
Geheim
Hier gebeurt ook nog iets kwalijks. Die veronderstelling wordt in het boek de kleindochter van Arnold van den Bergh in de mond gelegd. Zij heeft haar opa nooit gekend en weet uit familieverhalen vrijwel niets. Maar, aldus het team, omdat ze niets weet, is dat een teken dat deze familie een geheim heeft dat bewust niet is doorverteld. Het niet-weten van de kleindochter wordt zo tot een bepalend onderdeel van de argumentatie.
Ondertussen laat het team de meest voor de hand liggende verklaring voor het ontbreken van sporen van Van den Bergh vanaf februari 1944 liggen: namelijk dat hij was ondergedoken. Dat zijn drie dochters ondergedoken waren, staat sowieso vast. Als hij onderduikadressen voor hen kon regelen, waarom dan niet voor zichzelf en zijn vrouw? Maar als de hele familie ondergedoken zat, had de notaris helemaal geen motief om die vermeende lijst als wisselgeld te gebruiken. Inmiddels zijn we al bij de vierde onbewezen vooronderstelling.
Maar hoe zit het dan met de derde bouwsteen: gelegenheid? Volgens het boek was Van den Bergh een rijk en machtig man, die tijdens de oorlog een slim spel speelde. Hij wist steeds allerlei Sperren te regelen, zou ook financieel heel goed voor zichzelf zorgen en had allerlei contacten met hooggeplaatste nazi’s. Hier gaat opnieuw veel mis. Het team heeft kennelijk weinig begrepen van de dynamiek in oorlogstijd, hoe heel veel Joden door angst gedreven op zoek waren naar een uitweg. Hoe iedereen aan een Sperre probeerde te komen, niet alleen maar de rijken en machtigen. Dat Van den Bergh tijdelijk zijn status als voljood, met behulp van de Duitse ambtenaar Hans-Georg Calmeyer, omgezet wist te krijgen naar half-Jood, wordt door het team gepresenteerd als voorbeeld van zijn invloedrijke contacten. Daar had het echter weinig mee te maken, op het kantoor van Van den Bergh werden tientallen Joden geholpen aan notariële documenten die ze voor deze procedure konden gebruiken. Het team lijkt hier niet vanaf te weten – of laat het weg, omdat het niet past in het beeld dat het van de notaris wil neerzetten.
Perspectief
Had Van den Bergh directe toegang tot de nazi-autoriteiten van Amsterdam, om zo te onderhandelen en onderhands zijn lijst met onderduikadressen aan hen aan te bieden? Van den Bergh had contact met tussenpersonen als Alois Miedl in de kunsthandel, maar nergens wordt aangetoond dat hij zelf in rechtstreeks contact stond met hooggeplaatste nazi’s in Amsterdam. Daar hebben we de vijfde onbewezen vooronderstelling.
Stap voor stap wordt in de argumentatie vooronderstelling op vooronderstelling geplaatst. Maar wat houden we uiteindelijk over? Kennis noch motief noch gelegenheid is aangetoond, bij elk van die punten is zwaarwegende kritiek in te brengen. De hele argumentatie blijkt een wankel kaartenhuis te zijn dat bij de minste aanvullende recherche ineenzakt.
De annotatie is overigens minimaal en soms foutief, wat aanvullend onderzoek frustreert. Zorgvuldige analyse van Van den Bergh, wie hij was en wat hij deed, heeft nauwelijks plaats. Dat is een historische doodzonde: iemand die zich niet meer kan verweren, heeft recht op serieus onderzoek, waarbij zijn perspectief wordt meegewogen.
Geruchten
Wat overblijft is het afschrift van het anonieme briefje. Als er geen substantieel ondersteunend bewijs is, ligt het het meest voor de hand dit te plaatsen in de context van de directe naoorlogse periode. Het gonsde toen van geruchten en hele en halve beschuldigingen van verraad. Sommige daarvan klopten, maar vele bleken op niets gebaseerd te zijn. Alle onderzoekers tot dusver zijn steeds van dat laatste uitgegaan en dit nieuwe boek biedt geen enkele reden om dat oordeel te herzien.
En die kansberekening? Ach, een model is zo sterk als de gegevens die worden ingevoerd. Als die gegevens niet kloppen, zegt de hele kansberekening niets. Een klassiek staaltje pseudowetenschap dus.
Het verraad van Anne Frank, Rosemary Sullivan; uitg. Ambo|Anthos; 408 blz.; € 22,99