Israëlreis met hindernissen
Slechts vier weken was Israël open voor buitenlandse reizigers. Tijd genoeg om even heen en weer te gaan. Met alle perikelen van dien.
Soepel breekt het vliegtuig door het dunne wolkendek boven de Middellandse Zee. Enkele tientallen kilometers verder naar het oosten gaat het rimpelende water over in een schuimende kustlijn. Even later glijdt de skyline van Tel Aviv onder het toestel door. Welkom in Israël.
Eindelijk, want de afgelopen twintig maanden was het Heilige Land hermetisch gesloten voor toeristen. Slechts mondjesmaat werden buitenlanders toegelaten. Alleen met speciale toestemming van het ministerie van Immigratie. En bij wijze van proef mochten af en toe vakantiegangers in groepjes naar binnen. Maar per 1 november zouden de grenzen dan écht opengaan. Na bijna twee jaar wordt het dus ook hoog tijd om als Israëlredacteur van het Reformatorisch Dagblad weer eens die kant op te gaan.
Een tripje naar Israël had nog wel de nodige voeten in de aarde. Te beginnen met een PCR-test in eigen land – niet langer dan 72 uur voor vertrek uitgevoerd. Daarna mag je een uitgebreide inreisverklaring invullen met vluchtgegevens, vragen over gezondheid, en informatie over bezochte landen en verblijfsduur in Israël. Zonder zo’n formulier kom je niet eens aan boord van het vliegtuig. Al het papierwerk bederft wel een klein beetje de gebruikelijke voorpret die je normaal gesproken bij een buitenlandse trip hebt.
De zaterdag voor vertrek onderga ik gedwee de gebruikelijke ‘marteling’ met de wattenstaafjes. Klachten heb ik niet. Maar je weet maar nooit. Laat in de avond –als ik mijn mailbox en spam folder al twintig keer heb gecheckt– valt het digitale envelopje in de bus: coronavrij. Een Engelstalig reiscertificaat moet vliegtuigdeuren en grensposten openen.
Met een negatieve testuitslag op zak en een voorlopige ”Groene Pas” (een soort Israëlisch digitaal coronacertificaat) zijn de eerste hobbels genomen. De volgende wacht op Schiphol. Want de dame bij de balie kan me wél inchecken voor mijn vlucht van Amsterdam naar Wenen, maar niet voor de doorreis naar Tel Aviv. Op de luchthaven van de Oostenrijkse hoofdstad moeten extra controles worden uitgevoerd, laat ze met een enigszins bedenkelijk gezicht weten. Fijn als je maar anderhalf uur overstaptijd in Wenen hebt. Een beetje van de verzamelde moed zakt toch weer in de schoenen.
Mistroostig
Schiphol oogt mistroostig op dit vroege uur. De meeste taxfreewinkels zijn nog gesloten. Her en der plukjes slaperige reizigers. Allemaal getooid met het verplichte mondkapje.
Austrian Airlines neemt geen genoegen met een regulier gezichtsmasker. De coronaregels in het Alpenland zijn net weer aangescherpt, en dat merk je ook aan boord. Met minder dan een FFP2- of een N95-mondkapje kom je niet aan boord. En dus zitten alle passagiers met een soort witte snavel elkaar aan te staren. Onder streng toezicht van de bemanning, want elke overtreding kan direct op een waarschuwing rekenen.
Bij de gate in Wenen moet de hele papierwinkel weer van stal: Digitaal Corona Certificaat, PCR-test, inreistoestemming voor Israël. Maar eindelijk klinkt het verlossende woord: U mag aan boord. Weer een stapje verder.
De stress is echter nog niet voorbij. Want op Ben Goerion Airport moeten alle vers aangekomen reizigers ook eerst weer langs de teststraat. ”Covid Testing Area”, meldt een niet te missen bord. De marteling valt hier mee: de medewerker ‘aait’ slechts een beetje met het wattenstaafje langs mond- en neusslijmvlies.
Gelukkig mag de uitslag in het hotel worden afgewacht. Maar waag het niet de accommodatie voortijdig te verlaten, want dan kom je de eerste drie jaar het land niet meer in. En als je onverhoopt in quarantaine moet, blijf dan ook vooral in isolatie. Want ontsnappen levert behalve een forse boete ook nog eens vijf jaar ontzegging van de toegang tot het Heilige Land op.
Gek genoeg kruipen alle net geteste reizigers wel in de gedeelde taxibusjes, ook al weten ze de uitslag nog niet. In straf tempo gaat het richting Jeruzalem. Net buiten de Heilige Stad begroeten de bekende woorden ”Gezegend zij die komen” bezoekers vanaf een uit Jeruzalemsteen opgetrokken muur. Gezegend – zo voelt het ook.
Bevrijding
Rond halftien ’s avonds klinkt het langverwachte piepje al op mijn telefoon: negatief! Het voelt als een bevrijding: ik kan nu gaan en staan waar ik wil.
Omdat de uitslag maximaal 24 uur op zich kon laten wachten, had ik de volgende dag geen afspraken gepland. Dat biedt ruimte voor een onverwacht dagje toerist spelen in Jeruzalem. Maar ook om de sfeer te proeven in een land dat twee jaar lang nauwelijks buitenlandse bezoekers heeft gehad, vier verkiezingen binnen korte tijd achter de rug heeft en langzaam naar het normale leven terugkeert na de coronapandemie.
De Jaffastraat in het centrum is even druk als altijd. Op gezette tijden klingelt het geluid van de tram, afgeladen met passagiers. In het openbaar vervoer moeten nog mondkapjes worden gedragen en daar lijkt iedereen zich ook keurig aan te houden. Zelfs op straat bedekken nog opvallend veel mensen hun mond en neus. Terwijl de besmettingscijfers in Israël nog nauwelijks iets voorstellen.
Aan het einde van de Jaffastraat doemen de muren van de Oude Stad op. Badend in het gouden licht van de najaarszon. Daar droogt ook de stroom voetgangers langzaam op. Slechts een enkeling spoedt zich naar een van de poorten die toegang geven tot deze bijzondere vierkante kilometer.
In de Oude Stad zelf is de openstelling van de grenzen nog nauwelijks merkbaar. Waar normaal gesproken hordes toeristen elkaar verdringen in de overdekte straatjes van de bazaar, is het nu weldadig rustig. Twee agenten van de grenspolitie leunen verveeld tegen een muurtje naast de David Citadel. Af en toe houden ze iemand aan om zijn ID en coronapas te controleren.
Mondjesmaat
Voor Faisal is het allemaal veel té rustig. Hij rookt een sigaretje voor zijn winkeltje, waar hij een keur aan Jeruzalem-souvenirs verkoopt. „Begrijp me niet verkeerd: ik ben heel blij dat er weer toeristen komen. Maar door de strenge regels is het allemaal nog mondjesmaat. En je moet wel bedenken dat we al een lange periode achter de rug hebben waarin we bijna geen inkomsten hadden. Ik heb een groot deel van mijn spaargeld moeten aanspreken om de afgelopen periode door te kunnen komen.”
Toch blijft de Arabische verkoper optimistisch gestemd. „We hebben wel voor hetere vuren gestaan. Tijdens de intifada en het geweld in de jaren 90 kwamen er ook nauwelijks bezoekers. Toen hebben we het ook gered. Uiteindelijk zullen er altijd mensen naar deze bijzondere stad blijven komen. Maar wacht, ik ben heel onbeleefd. Ga zitten, dan haal ik thee voor je.”
Voorbij het winkeltje van Faisal daalt het halfduistere straatje al dieper een andere wereld in. Gele lampen werpen een mysterieus schijnsel over de groene luiken van de vele stalletjes. De geur van oosterse kruiden roept een oud gevoel van herkenning op, het onomstotelijke bewijs dat ik hier écht ben. Zelfs de jammerende Arabische muziek past naadloos in het decor.
Rechts en meteen weer links, zelfs met de ogen dicht voert de route automatisch naar het hart van de Oude Stad: de Klaagmuur. Geen rij voor de veiligheidscontrole, slechts enkele tientallen mensen op het plein voor de eeuwenoude overblijfselen van de tempel. De lessenaars, waar normaal gesproken tientallen religieuze Joden aan het studeren zijn, blijven grotendeels onbezet.
Maar niet allemaal. In een melodieus ritme draagt Yehuda Silberstein passages uit zijn gebedenboek voor achter een van de tafeltjes. „Dit is mijn dagelijkse vaste gang”, vertelt de orthodoxe Jood na afloop van zijn gebed. „Op sjabbat is het hier wel drukker, maar op andere dagen is het nog steeds heel rustig. Natuurlijk komt dat ook door de afwezigheid van de buitenlandse gasten, die in betere tijden naar de Kotel trokken.”
Na deze toeristische uitspatting in de Oude Stad, is het tijd voor het serieuze werk en rijgen de werkafspraken zich aaneen. Dan breekt ook de tijd aan om van hotel te wisselen. Uit voorzorg had ik maar drie nachten geboekt, voor het geval ik onverhoopt in quarantaine moest. „Hoe gaat het”, vraag ik belangstellend aan de receptioniste als ik bij het uitchecken een wat merkwaardige blik ontwaar. „Met mij gaat het goed, maar ik ben wel een beetje bedroefd dat je weggaat. We waren blij dat we een paar gasten hadden”, zegt ze.
Toiletpapier
In de volgende accommodatie is het al niet veel beter. Slechts een handjevol gasten huist in het hotel. De gangen doen spookachtig aan. De ontvangst is er overigens niet minder vriendelijk om. Ook hier is het personeel duidelijk blij om weer voor mensen te kunnen zorgen.
De service lijdt overigens wel onder het geringe aantal gasten. Want de volgende ochtend blijkt de deur naar de ontbijtzaal potdicht. Om verspilling te voorkomen en de kosten te drukken heeft een aantal hotels de handen ineengeslagen en verzorgt bij toerbeurt het ochtendeten. Gewapend met een voucher en een routebeschrijving meld ik me bij een etablissement achter het Sionplein – hartje Jeruzalem.
’s Avonds blijkt dat ook de kamer niet is gereinigd en het bed niet is opgemaakt. Gebruikte handdoeken slingeren over de badkamervloer. Dat is op zichzelf niet zo’n ramp. Maar het probleem wordt de volgende dag wel acuut als ik definitief door de voorraad handdoeken heen ben en ook het laatste toiletpapier is verdwenen. Een bezoekje aan de receptie doet wonderen. Want binnen een mum van tijd ligt er een lading toiletartikelen waar ik minimaal een week mee toe kan.
Gekker wordt het als ’s avonds om halftwaalf een peloton werklieden arriveert. Zij hebben precies dit tijdstip uitgekozen om de bovenste laag asfalt van het wegdek voor het hotel te gaan slijpen. Aangezien mijn kamer zich op de eerste verdieping bevindt en de ramen niet van geluiddichte studiokwaliteit zijn, is dit een perfect medicijn tegen slaperigheid. Tot tegen vieren klinkt het door merg en been dringende gesnerp van de machines. Kan gebeuren. Ware het niet dat het hele verhaal zich de volgende nacht herhaalt, maar dan aan de andere kant van de straat.
Dreigend mailtje
De dag voor vertrek staat doorgaans in het teken van het blijde vooruitzicht om weer naar huis te gaan. Ook dit keer. Maar eerst moeten de nodige bureaucratische hindernissen worden genomen. Opnieuw een PCR-test, ditmaal tegen nogal forse betaling. Austrian Airlines wil bovendien dat alle relevante reisdocumenten worden geüpload: variërend van het Digitaal Corona Certificaat tot de negatieve testuitslag en een gezondheidsverklaring.
Bij terugkomst in het hotel, wacht me een dreigend mailtje van de luchtvaartmaatschappij: „U mist nog een formulier om Oostenrijk binnen te mogen. Op deze manier kunnen wij u niet inchecken.” Ik hoef Oostenrijk helemaal niet in, want ik stap in Wenen over op een vlucht naar Amsterdam, leg ik telefonisch aan de luchtvaartmaatschappij uit. Het levert niet veel meer op dan de geruststelling dat het op het vliegveld allemaal wel goed zal komen. En passant spelt de medewerker nog een aantal webadressen dat precies vermeldt wat er vereist is om aan boord te mogen. Weg is de vreugde van het huiswaarts keren…
Op Ben Goerion Airport blijkt het echter inderdaad allemaal mee te vallen. Alleen het Digitaal Corona Certificaat wordt gecontroleerd. De uitslag van de PCR-test keurt het grondpersoneel niet eens een blik waardig. Ook in Wenen blijkt de douane alleen maar in mijn QR-code geïnteresseerd.
Enkele uren later breekt het vliegtuig door het grauwe wolkendek boven de Noordzee. Bleek schuimen de golven langs de verlaten stranden. Weldra glijdt de uitgestrekte polder onder het toestel door. Regendruppels geselen de ramen. Welkom in Nederland.