Reformatorische christen leest en luistert behoudend
De reformatorische christen houdt vooral van psalmen en christelijke liederen. Eén op de tien vindt moderne of popmuziek mooi. En wat betreft hun leesgedrag: een kleine 30 procent leest literatuur.
Wat leest en luistert de gemiddelde refo? Daar is in eerder onderzoek naar de gereformeerde gezindte nooit naar gevraagd. In de enquête die dit jaar onder ruim 2900 reformatorische christenen is gehouden, stonden een paar vragen over het lees- en luistergedrag. Aan de hand daarvan is een –beperkt– beeld te schetsen van de voorkeuren die er leven in de achterban van het Reformatorisch Dagblad.
Als het gaat om de muziekbeleving, geeft het overgrote deel (92 procent) een positief antwoord op de vraag ”Houdt u van muziek?”. Een kleine 8 procent houdt dus niet van muziek. „Dat vind ik nog steeds onwaarschijnlijk hoog”, zegt muziekdocent Geerten Jan van Dijk (37) van het Van Lodenstein College in Amersfoort. De vraag is volgens hem wat mensen bedoelden toen ze nee antwoordden. „Houd je alleen van muziek als je elke week een concert bezoekt? Of als je zelf een instrument bespeelt? Waarschijnlijk hebben mensen nee gezegd als ze niet actief muziek beoefenen. Maar ook als je alleen luistert, kan muziek een grote rol spelen in je leven. Over die rol van muziek in het leven van refo’s, daar ben ik wel heel benieuwd naar. De mens is een muzikaal wezen. Uit onderzoek blijkt dat slechts een heel klein percentage niets met muziek heeft. Ik zie dat bij jongeren: als ze hun dag niet hebben, draaien ze snoeiharde muziek.”
Gevraagd naar hun muzieksmaak (”Van welk soort muziek houdt u?”), konden respondenten uit vijf opties kiezen: psalmen en christelijke liederen, orgelmuziek, klassieke muziek, gospelmuziek, moderne muziek en popmuziek. Dat negen op de tien psalmen en liederen noemen, vindt Van Dijk logisch. „Muziek en geloofsbeleving gaan hand in hand. Psalmen en liederen krijg je thuis aangeleerd en spelen in de kerk een grote rol.”
Dat 62 procent orgelmuziek aankruiste, verbaast hem. „Ik dacht dat de belangstelling voor het orgel tanend was. De gemiddelde leerling houdt niet van orgelmuziek. Ook zie je dat het aantal organisten afneemt, en orgelconcerten worden in de regel niet best bezocht. Tegelijk, het is wel de muziek waar velen van huis uit mee vertrouwd zijn; en het zijn de klanken die ze in de kerk horen.” Dat verhoudingsgewijs meer mannen orgelmuziek aankruisten, snapt hij wel. „Het is een mannenwereld. De gemiddelde organist is man.”
Vijf keer hetzelfde fragment
Bijna twee derde van de refo’s houdt volgens dit onderzoek van klassieke muziek. „Dat verbaast me niet van de reformatorische achterban”, reageert Van Dijk. „Alleen, het is zo’n brede vraag, ik zou heel graag meer willen weten. Bedoelen mensen dat ze graag naar Radio 4 luisteren? Of dat ze met de muziek op schoot bij een uitvoering van de ”Matthäus Passion” zitten? Of luisteren ze graag naar de easy listening van Classic FM?”
Hij weet wel uit de praktijk dat leerlingen zijn in te winnen voor klassiek. „Bij het vak ckv zijn jongeren vaak eerst sceptisch: klassieke muziek heeft het imago saai en langdradig te zijn, bedoeld voor 65-plussers. Maar dan is het aan mij om hun muzikale horizon te verbreden. Laatst heb ik vijf keer hetzelfde fragment van Richard Strauss met ze geluisterd. Steeds ontdekken ze dan nieuwe dingen. Je moet als docent vooral heel enthousiast doen.”
Bijna 20 procent van de respondenten zegt van gospelmuziek te houden. „Het taboe op gospel lijkt langzamerhand te verdwijnen”, aldus Van Dijk. „Vijftien jaar geleden zou het percentage waarschijnlijk lager zijn geweest. De muziek van een band als Sela wordt bijvoorbeeld breed gewaardeerd, onder jong en oud.”
Eén op de tien geeft aan van moderne en popmuziek te houden. Bij de 25-minners is dat één op de zes. Dat herkent Van Dijk wel. „De gemiddelde puber houdt van populaire muziek. Dat is de muziek die ze veel horen; het is de wereld die ze aan het ontdekken zijn.”
Mensen met een hoger opleidingsniveau blijken meer van klassiek, gospel en populaire muziek te houden. Van Dijk: „Over het algemeen blijven mbo’ers meer in de cultuur van hun opvoeding hangen. Degenen die gaan studeren, gaan vaak op kamers en verbreden hun horizon. Ook als het gaat om muziekstijlen of om het lezen van literatuur.”
Diep of oppervlakkig lezen
Wat het lezen betreft, valt op dat ruim driekwart van de ondervraagden elke dag meer dan een halfuur leest, mannen zelfs nét iets meer dan vrouwen. Daarbij moet wel aangetekend worden dat het onderzoek plaatshad onder RD-lezers. Mensen die (bijna) nooit lezen, zullen vermoedelijk ook minder gauw een abonnement op een krant hebben. Drs. Arie van Groningen (67), oud-docent Nederlands en tot voor kort onderwijsadviseur bij Driestar educatief, vindt het positief dat zowel lbo’ers als vwo’ers tijd nemen voor het lezen van een dagboek of iets dergelijks. „Het percentage dat theologische boeken leest, is redelijk gelijk als je naar het opleidingsniveau kijkt. Wat je niet direct in de cijfers ziet, is hoe verdiepend het lezen is. Wat dóét lezen met mensen? Doen ze er iets mee in hun leven, helpt het hen bij het vormen van een mening? Of blijft het bij globaal en oppervlakkig lezen?”
Dat ook veel jongeren een theologisch boek ter hand nemen, juicht Van Groningen toe. „Het is een mooie ontwikkeling dat zij een dagboek of theologisch werk pakken en over een Bijbelgedeelte willen nadenken. Dat is er bij de jongere generatie echt bij gaan horen. Ik zie dat bij mijn eigen kleinkinderen. Ze lezen dan vaak in combinatie met het houden van stille tijd. Dat is een mooi gegeven, moedgevend ook. Jongeren zijn vaak ook heel bewust bezig met het geloof; ze praten er openhartig over en doen de dingen die daarbij horen minder uit gewoonte.”
Opvallend is dat RD-lezers relatief weinig literatuur lezen; iets meer dan 27 procent van de ondervraagden geeft aan literaire boeken te lezen. Van Groningen vindt dat jammer. „Juist fictie geeft de wereld weer op een manier die voor jongeren toegankelijk is. Het lezen stimuleert niet alleen hun verbeelding en creativiteit, maar confronteert hen ook met andere werelden en culturen die ze misschien via de krant zouden moeten leren kennen. Het gaat weliswaar om fictie, maar die heeft wel een verbinding met de realiteit. Jongeren leren erdoor nadenken over andere opvattingen en overtuigingen en kunnen zo hun eigen mening vormen. Uiteraard moeten ze daarin op school en thuis begeleid worden. Gelukkig gebeurt dat in toenemende mate. Zeker bij de hogeropgeleiden zie je dat het lezen van literatuur op latere leeftijd toeneemt. Dat zou ik graag wat breder zien.”
Lezen kan niet genoeg gestimuleerd worden, vindt Van Groningen. „De laatste jaren is er gelukkig veel aandacht voor lezen op scholen, ook in het voortgezet onderwijs. Dat heeft een positieve invloed. Als een docent enthousiast is en goed vertelt, dan worden jongeren erdoor gegrepen, van welk niveau ze ook zijn. Dan gaan ze vanzelf vragen om meer. Je hoopt dat die motor in werking treedt. De leescultuur wordt uiteraard bevorderd door de beschikbaarheid; het boek moet de hele dag binnen handbereik zijn. Daarom hoop ik dat bibliotheken niet verdwijnen.”
Van Groningen tekent er wel bij aan dat er twee kanten aan het verhaal zitten. „Woorden kunnen een goede uitwerking hebben, maar kunnen ons ook een totaal andere kant op trekken. De scheiding met de wereld kan flinterdun worden. Maar als je er kritisch mee omgaat, kun je veel leren van anderen; dergelijke ontmoetingen kunnen zegenrijk zijn.”
Ouderen lezen meer dan jongeren. Of dat perspectief biedt voor de huidige generatie jongeren weet Van Groningen niet. „Die is opgegroeid in een beeldcultuur; het valt niet mee om daarvan los te komen. Toch zie ik in de maatschappij wel positieve ontwikkelingen. Kijk alleen naar het aantal boekenprijzen dat er is en de bestsellers die hun weg vinden. In de breedte van de samenleving wordt nog wel gelezen, al is het via de e-reader of via een luisterboek. De digitale techniek dienstbaar aan het boek, dat lijkt me wel wat.”
serie Principe of traditie?
Een serie over ontwikkelingen in de gereformeerde gezindte. Dinsdag de 14e aflevering, over refo-organisaties.