De Narniakronieken van C. S. Lewis vierden vorig jaar hun 70e verjaardag, aanleiding voor KokBoekencentrum om ze te laten hertalen. Peter heet nu Pieter en Susan Suze, maar is dat de enige verandering? En waarom ligt deel 1 van de christelijke fantasyreeks nu pas in de winkel? Imme Dros (85) doet een boekje open over haar vertaling.
Wie het ‘kasteeltje’ van Imme Dros betreedt, voelt zich even als Narniapersonage Lucy in het landhuis van de professor bij wie ze tijdens de Tweede Wereldoorlog logeert. Het witte huis met de hoektorentjes lijkt weggerukt uit het Engelse platteland van de 20e eeuw. De smalle looproute na de entree voert via stapels boeken en tijdschriften op de vloer naar een schemerige woonkamer. Tegen een zijwand staat een oude kast. Zou dat…? Het ‘Narniagevoel’ wordt versterkt doordat op dát moment een geleerd ogende heer in de deuropening verschijnt. Niet helemaal met de „warrige bos wit haar” die Lewis zíjn professor toeschrijft, maar het scheelt niet veel. „Mijn man, Harry Geelen”, zegt een gedaante met zwart vest, roodleren laarzen en zonnebril, zittend in een leunstoel bij het raam. Imme Dros, want die is het, werd vorige maand 85. Toch is van gas terugnemen geen sprake: zo vertaalde ze de afgelopen jaren de ”Ilias”, ”Winterhuis Hotel” van Ben Guterson en ”De geheime tuin” van Frances Hodgson Burnett en bewerkte ze haar eigen vertaling van de ”Odysseia” zó dat die qua metrum meer op het origineel leek. Daarnaast was ze druk met haar eerste roman voor volwassenen, over de vrouw van Shake- speare, die binnenkort verschijnt. Tussendoor vond ze tijd om voor KokBoekencentrum de eerste drie delen van de Narniaserie te vertalen.
Wanneer kwam Kok met dat verzoek?
„Geen idee. Ik bel mijn contactpersoon, Aart de Bonte, wel even. Heb je nog meer vragen die ik bij hem kan neerleggen?” „Nou… waarom Kok wéér een Narniavertaling wilde uitbrengen? En waarom men juist bij ú aanklopte.”
„Geen idee. Ik bel meteen… Aart, ik heb hier iemand met vragen over mijn vertaling van die Narniaserie waar ik echt geen antwoord op weet. Kun jij hem te woord staan…?”
Meneer De Bonte, weet u nog wanneer u Imme Dros vroeg de Narniaserie te vertalen?
„Ik zoek het op. Ja, dat was op 10 mei 2019.”
Waarom duurde het dan tot begin oktober 2021 voor het eerste boek in de winkel lag?
„De Engelse stichting die de rechten beheert, wilde in eerste instantie in het jaar 2020 groots uitpakken vanwege de zeventigste verjaardag van het eerste Narniaboek. Corona gooide echter roet in het eten. We hebben overwogen om vijf jaar te wachten, tot het 75e gedenkjaar, maar dat duurde ons te lang. Later was er nog wat gedoe over de precieze omslag van de hertaling, want die moest aan allerlei criteria voldoen. Uiteindelijk hebben we een bestaande omslag uit Frankrijk gebruikt. Vanwege deze redenen is het oktober 2021 geworden voordat we Immes vertaling konden uitbrengen.”
Was zo’n hertaling eigenlijk nodig? De meest recente vertaling, die van Madeleine van den Bovenkamp-Gordeau, is toch nog prima leesbaar?
„Nou… die stamt uit de jaren 80. We kregen uit onze achterban signalen dat sommige zinnen erg lang waren en bepaalde woorden onduidelijk. Dat, samen met het feit dat we aandacht wilden schenken aan de zeventigste verjaardag van het eerst verschenen Narniaboek, deed ons besluiten om een nieuwe vertaling te laten maken.”
Waarom klopte u daarvoor bij Imme Dros aan?
„We wilden allereerst een gerenommeerd persoon. En verder iemand met ervaring en met goede recensies. Aan de hand van die criteria zijn we gaan zoeken en toen kwamen we bij Imme uit. Ze heeft heel veel jeugdromans, met lovende kritieken, op haar naam. Wat ook meespeelde: zij is een van de weinige vertalers bij wie de vertaling vaak korter is dan het origineel. Dat waren je vragen? Dan geef ik je nu weer terug aan Imme.”
Mevrouw Dros, kende u de Narniaserie toen u met vertalen begon?
„Nee, ik ben er nooit uit voorgelezen. De delen werden pas vrij laat in Nederland bekend. Na mijn kindertijd. Ik was drie toen de oorlog begon. Pas toen ik ze moest vertalen, kreeg ik ze voor het eerst onder ogen.”
Waarom zei u dan direct ja op het verzoek?
„Het gaat mij erom dat dit soort opdrachten met taal te maken heeft. Ik houd vooral van schrijven, maar het voordeel van vertaalwerk is dat je het kunt oppakken wanneer je wilt. Een eigen boek zit de hele dag in je hoofd en geeft je geen rust. Een vertaling is als een hond: die wacht totdat jij komt. Als je even de stad in wilt, dan blijft hij rustig liggen tot je terug bent.
Natuurlijk ging ik me na het verzoek in de boeken van Lewis verdiepen. Ze leken me wel interessant, maar je weet het van tevoren nooit.”
Wat was de eerste stap die u zette? Er eerdere vertalingen bij pakken?
„Waarom zou ik dat doen? Dat is alleen maar tijdverlies. Ik verdiep me in de auteur, het boek, de tijd waarin het geschreven is. Dan zoek ik de oorspronkelijke tekst op, pak de eerste zin en ga door tot en met de laatste zin. Daarna ga ik bewerken, want soms blijkt dat mijn eerste poging niet helemaal klopt in het licht van het vervolg.”
Hoe pakte de kennismaking met Narnia en Lewis uit?
„Boeiend. Er zitten veel dialogen in Lewis’ boeken, net als bij Homerus. Dat vind ik mooi. En ze zijn gelukkig zonder overbodigheden opgeschreven. Ik kom veel schrijvers tegen die hun personages bij elke directe rede iets laten doen. „Hij kijkt naar zijn schoenen.” „Hij draait zich om.” „Hij krabt op z’n kop.” Dat laat ik er allemaal uit, want wáárom moet dat er staan? Lewis doet zoiets nooit, daar is hij een te goede schrijver voor. Ik heb grote bewondering voor zijn taal en fantasie.
Verder sprak de persoon van de oude professor me aan: zijn manier van denken, zijn taalgebruik. Hij redeneert over alles als een wiskundige: punt 1, punt 2, punt 3. In het hele boek staan zinnetjes en opmerkingen van de auteur die doen denken aan die professor. Bijvoorbeeld als Lewis tegen zijn lezers zegt: „Wie denk je dat de waarheid spreekt? Wie spreekt meestal de waarheid?” Dat is Lucy. „Dus Lucy zou, als ze iets zei, waarschijnlijk de waarheid spreken. Dus: óf het is waar óf het is een leugen, maar omdat Lucy het zegt, zal het wel waar zijn.” Lewis besluit dat fragment met: „Wat leren ze kinderen op school tegenwoordig nog?” Dát vind ik leuk, zó’n zin.
Toen ik me in het leven van de auteur verdiepte, bleek dat minstens zo boeiend. Lewis was een heel aparte man: hij heeft gevochten in de Eerste Wereldoorlog, maakte de Tweede Wereldoorlog mee, komt uit een zéér christelijk milieu, is daar uitgestapt en later teruggekeerd.”
Wat vindt u ervan dat de levensovertuiging van Lewis in zijn boeken doorsijpelt?
„Die wordt je gelukkig niet opgedrongen. Het gevaarlijke van een geloof is dat je de ander als minderwaardig beschouwt en hem er met jouw boodschap probeert onder te houden. Lewis doet dat helemaal niet. Hij weeft Bijbelse lijnen subtiel en realistisch door zijn serie. Op een heel speelse manier die kinderen niet raar vinden. Neem die vreselijke Justus in deel 3, die in een draak verandert, zichzelf leert kennen en dan moeite gaat doen om anderen te helpen. Op het moment dat hij weer mens is geworden, komt Lewis met zo’n kenmerkend tussenzinnetje: „Het zou mooi, en min of meer waar zijn, te zeggen, dat Justus vanaf die tijd een andere jongen was. Om precies te zijn wérd hij een andere jongen. Vrij vaak had hij nog een terugval en kon dan uitermate vervelend zijn. Maar daar wil ik het niet over hebben. De genezing was begonnen.””
Hebt u zelf iets met het christendom?
„Mijn vader was Nederduits hervormd en komt uit een zeer christelijk gezin. Hij geloofde volledig. Mijn moeder was een Texelse heiden. Die zei dingen als: „Een slang of een ezel kan niet praten.” Van beiden heb ik wel iets overgenomen. Ik geloof op de manier die Lewis in een van zijn andere boeken verwoordt: „Ik geloof, zoals ik in de zon geloof. Ik weet dat hij opkomt en hij laat me zien hoe de wereld is.” Dat spreekt me aan. Net zoals Lewis’ boodschap dat het goede sterker is dan het slechte. Dat lijkt niet altijd zo, maar het geldt in ieder geval voor het eeuwig goede.”
In uw vertaling lijkt u veel vrijheid te nemen.
„Dat zou kunnen. Taal is als water. Wat er zeventig jaar geleden gezegd werd, was bedoeld voor die tijd. Lewis zou het nu zelf ook anders doen. Ik vind dat de tekst begrijpelijk moet zijn voor het publiek van nu. Daarom heb ik bijvoorbeeld aan het begin van ”Het betoverde land achter de kleerkast” een toelichtende zin toegevoegd. Lewis ging ervan uit dat iedereen wist dat in de Tweede Wereldoorlog kinderen uit Londen werden weggestuurd, omdat het daar erg onveilig was. Dat weten kinderen nú helemaal niet.”
Uw verhaal is bovendien veel korter dan dat van Madeleine Gordeau-van de Bovenkamp.
„Dat is goed mogelijk. Ik houd niet van overbodigheden. Het waaide bij ons op Texel altijd zo hard, dat de woorden van je lippen werden weggeblazen; alleen het hoogstnoodzakelijke werd dus gezegd. Dat zie je terug in mijn vertalingen; die zijn over het algemeen 15 procent korter dan het origineel. Ik verveel me als lezer als er de hele tijd van dat overbodige gezeur staat. Vandaar.”
Deel 1 heette in de vorige vertaling ”Het betoverde land achter de kastdeur”, nu is het ”Het land achter de kastdeur”. Waarom?
„Dat vind ik spannender. Als je een stoel helemaal moet beschrijven, kost dat heel veel woorden die mensen allemaal moeten lezen en die nergens op slaan. Als je gewoon schrijft: „Hij ging in zijn stoel zitten”, dan kan iedereen zich voorstellen hoe die stoel is. Je moet iets openlaten voor fantasie.”
Hoe ziet uw agenda er de komende tijd uit?
„Ik weet niet welke vragen er vanuit uitgeverijen op me afkomen, maar toen ik mijn vertaling van de eerste drie Narniaboeken er gisteren weer eens bij pakte, dacht ik: laat ik de andere vier binnenkort toch ook maar doen.”
Boekgegevens
De wereld achter de kastdeur, C.S. Lewis (vert. Imme Dros); 160 blz.; uitg. KokBoekencentrum; € 17,99
Maarten Dijkstra