Het wantrouwen tussen rijk en arm, christen en niet-christen, ambtenaar en burger groeit, signaleert socioloog Wim Dekker. „De onderlinge tegenstellingen nemen toe. Mensen zien elkaar steeds vaker als een bedreiging.”
Dekker werd deze vrijdag geïnstalleerd als lector Informele netwerken en laatmoderniteit aan de Christelijke Hogeschool Ede.
Waarmee gaat u zich bezighouden?
„Het lectoraat focust zich op de samenwerking tussen de informele zorg, die familieleden, vrijwilligers en mantelzorgers bieden, en de professionele zorg, waarbij zorgorganisaties en gemeenten een rol spelen. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat die partijen beter samenwerken en wat levert zo’n nauwere samenwerking concreet op?”
Samenwerken gebeurt te weinig?
„Inderdaad. Het gezin en de hulpverlening zijn vaak niet goed op elkaar afgestemd. Zo zou het mooi zijn als een schoolmaatschappelijk werkster zich niet alleen richt op het functioneren in de klas, maar de ouders actief betrekt bij de begeleiding.”
Hoe komt het dat die samenwerking nog niet goed lukt?
„Samenwerking staat of valt met vertrouwen. Dat onderlinge vertrouwen, bijvoorbeeld tussen gemeenten en mantelzorgers, ambtenaren en uitvoerend medewerkers, zorgprofessionals en familieleden, is er te weinig. Omdat er sprake is van wantrouwen richting de ander, vraagt men diegene niet om hulp.”
Waar komt dat wantrouwen vandaan?
„Onze samenleving is liberaler en pluriformer geworden. Polarisatie ligt op de loer; iedereen trekt zich terug in zijn eigen groep. Omdat het gesprek dan ontbreekt, begrijpt men elkaar minder goed.
Dat denken in tegenstellingen speelt bijvoorbeeld tussen religieuze en niet-religieuze groepen. Tussen rijk en arm. Tussen ambtenaar en burger. We zien elkaar steeds meer als een bedreiging, als een gevaar voor de eigen winst en eigen ontplooiing. En dat is jammer. Want ten diepste verlangt iedereen naar verbondenheid, veiligheid en geborgenheid. Niemand wil wonen in een plaats waar inwoners van elkaar vervreemden en niet meer met elkaar praten. Toch vindt die vervreemding steeds meer plaats in steden en ook in dorpen.”
Hoe valt die onderlinge vervreemding tegen te gaan?
„Vervreemding leidt vaak tot vooroordelen, omdat men niet meer met elkaar praat. Een houding van oprechte nieuwsgierigheid naar wat de ander drijft kan veel verschil maken.
Als het gaat om het sociaal werk, ligt de sleutel vaak in de manier waarop we de ander benaderen. Stel dat een hulpvrager aanklopt bij de gemeente, dan is het de bedoeling dat die kijkt in hoeverre het netwerk van de zorgvrager kan worden ingeschakeld.
Een sociaal werker vraagt nu vaak: Hebt u een netwerk en wat kunnen de personen uit uw nabije omgeving doen? Dat wordt in de praktijk vaak als wat aanvallend ervaren. Mensen denken nogal eens: de gemeente wil mij niet helpen, ik moet het met mijn eigen netwerk zien te rooien. Terwijl dat helemaal niet de bedoeling is.
Een medewerker kan de vraag echter ook anders stellen, bijvoorbeeld door te zeggen: Wie willen er graag dat het goed met u gaat? Wie maken zich zorgen om u? En wat vindt u ervan als zij de volgende keer meekomen, zodat we samen in gesprek kunnen gaan? Op zo’n manier kan een vruchtbare samenwerking ontstaan. De vraag wat zo’n samenwerking concreet gaat opleveren, hopen we in het lectoraat te kunnen beantwoorden.”