Strikt in de leer, maar kwetsbaar: wie zijn de taliban?
Niemand hoeft bang te zijn, bezwoer een taliban-commandant deze week. Zijn de taliban milder geworden? En hoe strak zijn ze georganiseerd om hun wil op te leggen?
Geruststellende woorden klonken er maandag vanuit de Afghaanse hoofdstad Kabul. Terwijl duizenden Afghanen probeerden te vluchten voor het schrikbewind dat ze verwachtten, lieten de taliban voor de camera weten dat niemand bang voor hen hoefde te zijn.
Al eerder probeerden hun woordvoerders de gemoederen te sussen. Zo verzekerden ze dat ze de mensenrechten zouden respecteren en niet uit waren op wraak. Dat daarop telkens daarop de disclaimer volgde „voor zover daarmee de sharia wordt geëerbiedigd” gaf echter te denken. Daarmee viel een forse nuancering te beluisteren van al die stellige beloften.
Waren het praatjes voor de bühne, of zijn de taliban werkelijk gematigder? Is het schrikbeeld, gebaseerd op wat de taliban in de jaren 1996-2001 lieten zien, achterhaald? Uit die tijd stammen beelden van openbare terechtstellingen –vaak door ophanging of steniging– en meedogenloze afranselpraktijken door de religieuze politie, waarvan vooral vrouwen het slachtoffer waren. Even ingrijpend, maar voor het oog minder dramatisch, was dat meisjes en jonge vrouwen een verbod kregen om nog langer naar school te gaan, een opleiding te volgen of te werken.
Is dat allemaal vanaf nu verleden tijd? De sussende taal van de taliban staat sowieso op gespannen voet met het plan om Afghanistan te maken tot een islamitisch emiraat, waar een strikte uitleg van de sharia de wetgeving bepaalt. En wat te denken van ervaringen van Afghanen die al geruime tijd in door taliban bezet gebied leven?
Afhakken
De Afghaanse nieuwszender Gandhara sprak eerder dit jaar verschillenden van hen en daaruit kwam een boodschap helder naar voren: ze merkten weinig van een meer gematigd bestuur. Meisjesscholen werden overal gesloten en de media aan banden gelegd. Openbare terechtstellingen, fysieke afstraffingen zoals het afhakken van handen bij diefstal en openbare geseling, zijn bovendien nog altijd de praktijk.
Als ze dan nog even bruut en strikt zijn als in de jaren 90, zijn de taliban dan ook in staat hun wil aan het land op te leggen? Het lijkt erop dat hier een kwetsbaar punt opduikt, want uit gesprekken die journalisten van Gandhara hadden met talibanstrijders komt geen strak gedisciplineerde organisatie naar voren.
Zo werd over de taliban die in Qatar met de Amerikanen onderhandelden (leden van de commissie voor politieke zaken) neerbuigend gezegd dat ze „slechts een van de tientallen commissies” zijn die de taliban telt. Uit hun woorden werd duidelijk dat het talibankantoor in Doha geen direct gezag heeft over de strijders in het veld.
Formeel staan de commandanten onder gezag van een andere commissie, die voor militaire zaken, en die wordt aangestuurd door twee ondergeschikten van de hoogste baas, Malawi Hibatullah Akhunzada. De twee ‘subhoofden’ zijn Mohammad Yaqoob en Sirajuddin Haqqani. Yaqoob is de zoon van de oprichter en eerste leider van de taliban, de in 2013 overleden Mullah Omar. Hij leidt de operaties in het zuidelijk deel van Afghanistan. Haqqani doet dat in oosten van het land. Hij is de leider van het beruchte Haqqani-netwerk, dat nog altijd nauwe banden onderhoudt met al-Qaida.
Na de dood van Mullah Omar ontbrandde tussen de twee –Yaqoob en Haqqani– een felle machtsstrijd die onder meer lijkt te zijn beslecht door een strakkere organisatie. Daarnaast legden commandanten het dagelijks bestuur voortaan bij schaduwregeringen in de veroverde provincies en districten. Van een uniform beleid is echter geen sprake. Beleidskeuzes en wetgeving komen soms van de commandanten ter plaatse, afgestemd op de lokale cultuur in het gebied; dan weer van de kant van de hoogste leider.
Versterken
De vraag is, aldus Gandhara, of de taliban in staat zullen zijn de touwtjes vanuit Kabul strakker in handen te krijgen. Maar het kan ook dat commandanten in het veld hun macht lokaal en regionaal versterken en er min of meer autonome koninkrijkjes ontstaan: machtsbolwerken die zich weinig aantrekken van wat er in Kabul werd bevolen.
Een kwetsbare kant is verder het gebrek aan mankracht om alle hoeken van Afghanistan onder de duim te houden. Dat is een van de redenen waarom er bij de taliban nog altijd buitenlandse strijders in dienst zijn. Terwijl een belangrijke voorwaarde voor de Amerikaanse terugtocht was dat die zich niet meer in Afghanistan zouden laten zien (met als doel ook al-Qaida er weg te houden), is daarvan nog zeker geen sprake.
De taliban is niet langer een exclusief door etnische Pathanen geleide beweging, maar is gevarieerder van samenstelling. Zo zijn er nu ook Oezbeekse en Tadzjiekse taliban actief. Geschat wordt dat van de 85.000 taliban er zo’n 10.000 een buitenlandse afkomst hebben: uit Pakistan, het Midden-Oosten en Centraal-Azië. Ook etnische Oeigoeren uit China zouden zich bij de taliban hebben aangesloten, en dat is opmerkelijk omdat de machthebbers in Peking eerder dit jaar de rode loper uitrolden voor de taliban en dus graag zaken willen doen met hen.
De meest spannende buitenlandse connectie is die met al-Qaida. Door wederzijdse huwelijken zijn leden van het Haqqani-netwerk en van al-Qaida één grote familie geworden.