Muziek

De enige vrouw achter het psalmboek van 1773

Het zijn in 1773 allemaal mannen die werken aan de nieuwe Staatsberijming. Toch speelt –ongemerkt– op de achtergrond één vrouw een tamelijk belangrijke rol: Lucretia van Merken. Ook 300 jaar na haar geboorte zingen velen nog altijd –enigszins aangepast– de berijmingen van deze remonstrantse dichteres.

30 January 2021 11:32
Portret van de Amsterdamse dichteres Lucretia van Merken. beeld Rijksmuseum
Portret van de Amsterdamse dichteres Lucretia van Merken. beeld Rijksmuseum

Ze hebben er geen weet van, de mannen die in 1773 in Den Haag een halfjaar lang op last van de Staten-Generaal werken aan een nieuwe berijming. De negen predikanten –ze staan voor in elk psalmboek–, twee vertegenwoordigers van de staat en twee secretarissen hebben drie psalmboeken voor zich liggen. Bij elke psalm is het de vraag uit welke berijming de commissie zal kiezen.

De oudste van de drie psalmboeken is van de Amsterdamse smid Hendrik Ghysen en stamt al uit 1686. De jongste is nog geen tien jaar oud en is van de hand van de Dordtse arts Johannes Eusebius Voet. De derde bundel is omgeven met een waas van geheimzinnigheid. De auteur ontbreekt; een kunstgenootschap heeft de berijming in 1760 onder de zinspreuk ”Laus Deo, salus populo” (Lof aan God, heil voor het volk) in Amsterdam op de markt gebracht. Wie de mensen achter de zinspreuk zijn, weten maar weinigen. In ieder geval de dominees in Den Haag niet. Wat wel bekend is: in de achterliggende jaren hebben op verschillende plaatsen remonstrantse en doopsgezinde gemeenten de bundel van ”Laus Deo, salus populo” (LDSP) in gebruik genomen. Hier en daar is dan ook de vraag al opgeworpen of alles in de bundel wel gereformeerd genoeg is.

Dat de berijming van LDSP toch op de tafel van de commissie in Den Haag ligt, komt doordat iedereen het erover eens is dat het psalmboek poëtisch gezien van hoog niveau is. De negen predikanten geven dan ook nogal eens de voorkeur aan LDSP, boven de oude Ghysen of de orthodoxe Voet. De laatste krijgt weliswaar uiteindelijk de ereplaats: meer dan de helft van de berijmingen –82 psalmen en 4 gezangen– kiest de commissie uit de bundel van de Dordtse arts. Maar de LDSP-bundel is met ruim een derde –58 psalmen en 2 gezangen– een goede tweede. Ghysen komt er met slechts tien psalmen en zes gezangen bekaaid vanaf.

Zoals gezegd, de dominees in Den Haag weten niet wie er schuilgaan achter het kunstgenootschap onder de Latijnse spreuk. Ze weten dus ook niet dat in deze bundel een vrouw het grootste aandeel heeft gehad. Van de acht dichters die berijmingen voor het LDSP-psalmboek leverden, maakte zij er het meest: bijna een derde is van haar hand (zie: ”Creaties van een kunstgenootschap”). Als de commissieleden in Den Haag zestig LDSP-berijmingen opnemen, kiezen ze zonder het te weten achttien berijmingen van deze dame.

Zorg en verlies

Wie is zij, deze Lucretia Wilhelmina van Merken? Geboren in 1721 als dochter van een Amsterdamse koopman, maakt ze op 24-jarige leeftijd haar debuut met het treurspel ”Arteminus”. Het wordt het begin van een heel dichtoeuvre.

Na 1750 staat het leven van Van Merken echter in het teken van zorg en verlies: in 1754 sterft haar vader, vijf jaar later haar moeder. Intussen is haar enige zus, Wilhelmina, jarenlang ernstig ziek. Ook zij overlijdt, in 1760. Lucretia blijft alleen achter.

Het is in die tijd, nog vóór het overlijden van haar moeder en zusje, dat de Amsterdamse troost zoekt in de dichtkunst. Ze werkt aan het omvangrijke, vrome leerdicht ”Het nut der tegenspoeden” (bijna 900 verzen). En ze berijmt psalmen. Liederen waarin de klacht klinkt, zoals de Psalmen 38, 39, 51 en 102. Maar ook liederen van vertrouwen en hoop, zoals de Psalmen 23, 42, 43 en 116.

Datheen

In die dagen hangt de roep om een nieuwe berijming ter vervanging van die van Datheen –die dan al bijna 200 jaar oud is– in de lucht. In Amsterdam weten dichtlievenden dat in Dordrecht Johannes Eusebius Voet bezig is. Maar wat ze van hem aan proeven langs zien komen, vinden ze maar zwak. Dat kan beter, denkt koopman-dichter Nicolaas Simon van Winter. Vooral als hij erachter komt dat Lucretia van Merken, met wie hij bevriend is, al een aantal mooie berijmingen heeft liggen.

De Winter spoort ook andere dichters aan om psalmen te maken – ze kennen elkaar van een genootschap dat al sinds 1747 iedere maand bij elkaar komt om elkaars werk te beoordelen. Uiteindelijk leveren acht dichters hun bijdrage aan het project: een bont gezelschap van gereformeerde en doopsgezinde mannen; een van hen is zelfs vrijmetselaar. En de enige vrouw van het gezelschap –Van Merken– is remonstrants.

Het werk wordt overigens in stilte uitgevoerd. De Amsterdamse dichters willen heel graag dat hun bundel in aanmerking komt als nieuwe berijming voor de landelijke kerk. Daarom worden hun namen ook niet genoemd in de uitgave die in 1760 verschijnt. Het psalmboek moet niet bij voorbaat op achterstand staan doordat er dichters uit verdachte hoek aan hebben meegewerkt. Vandaar de zinspreuk ”Laus Deo, salus populo”.

Furieus

Na het psalmboekproject maakt Lucretia van Merken naam met onder andere groots opgezette heldendichten (waaronder ”David” en ”Germanicus”) en toneelstukken (waaronder het ”Beleg der stad Leyden”). Ze is dan inmiddels met Nicolaas Simon van Winter getrouwd en in 1773 in de buurt van Leiden gaan wonen.

Nog één keer komt Van Merken terug op het psalmenproject. Dat is in 1777, als Josua van Iperen, een van de predikanten van 1773, een groot verslag over de werkzaamheden van de staatscommissie publiceert. De dichteres reageert in twee gedichten zeer vertoornd. Want wat blijkt? De dominees in Den Haag hebben niet alleen psalmen gekózen, ze hebben er ook aan zitten scháven. Met hun vingers aan haar werk gezeten! Die „acht poeetische aapen.” Het zijn „Psalmverbruyers” en „Poëten in de luiers.” Niet meer dan „verbrodders van eens anders werk.” En ondertussen lieten deze „Prulpoeten van de kerk” zich er rijk voor betalen, voor het „schenden van eens anders werk.” Furieus is ze.

Er is niets meer aan te doen. De Staatsberijming is dan al lang in gebruik genomen. En juist een aantal psalmen van Van Merken –in iets aangepaste vorm– blijken gaandeweg geliefd te worden (zie: ”Geliefde verzen van Van Merken”).

Gedenksteen

De roem van de dichteres –ze wordt door tijdgenoot Betje Wolff „de grootste dichteresse onses lands” genoemd– blijkt vergankelijk. Drie eeuwen na haar geboorte –ze overlijdt in 1789 op 68-jarige leeftijd– weet alleen een kleine kring onderzoekers haar werk op waarde te schatten; ze zou volgens hen een biografie verdienen. Goed, hier en daar is er een Lucretia van Merkenstraat – in Leiden en Spijkenisse. En in de Oude Kerk in Amsterdam, waar Van Winter en Van Merken begraven liggen, herinnert sinds 1828 een gedenksteen aan het dichtersechtpaar.

Maar het meest leeft Van Merken voort als de enige vrouw achter het kerkboek van 1773. Haar psalmen worden –enigszins aangepast– nog dagelijks gezongen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer