Kerk & religie
Hoe we bidden moeten in een crisis

Momenteel worden we geconfronteerd met een wereldsituatie die herinnert aan het boek van Habakuk. Het gebed van de profeet in Habakuk 3 is een voorbeeld voor een christen in een tijd van crisis.

D. Martin Lloyd-Jones
31 December 2020 16:33
De houding van Habakuk is altijd de houding van de kerk in tijden van opleving en geestelijke opwekking. En dat is momenteel de enig juiste, Bijbelse en geestelijke houding. beeld iStoc
De houding van Habakuk is altijd de houding van de kerk in tijden van opleving en geestelijke opwekking. En dat is momenteel de enig juiste, Bijbelse en geestelijke houding. beeld iStoc

Habakuk schreef zijn boek om zijn eigen ervaring te vertellen. Hier staat een man die zeer verontrust was door wat er plaatsvond in zijn tijd. Israël viel van God af, de Chaldeeën zouden het land komen veroveren. Hij doet zijn best om wat hij zag in overeenstemming te brengen met wat hij geloofde. Net als voor hem is ons probleem: Waarom laat God deze dingen toe? Waarom komt God niet tussenbeide? Waarom zorgt God niet voor een reveil in de kerk?

16619407.JPG
Dr. Martyn Lloyd-Jones. beeld RD

God geeft Habakuk in hoofdstuk 2 een prachtig inzicht in de Bijbelse filosofie en geschiedenis. Hij laat zien hoe de crisis in zijn tijd in overeenstemming gebracht moet worden met Zijn eigen heiligheid en grootheid. Alles zal uiteindelijk op een volmaakte wijze worden uitgewerkt. Hoofdstuk 3 beschrijft de reactie van de profeet daarop met een verslag van zijn gebed. De houding die kenmerkend behoort te zijn voor een christen in een tijd van beproeving en verwarring treffen we aan in het tweede vers. „Heere!” zegt Habakuk, „als ik Uw rede gehoord heb, heb ik gevreesd; Uw werk, o Heere! behoud dat in het leven in het midden der jaren, maak het bekend in het midden der jaren; in den toorn gedenk des ontfermens.” In het ware gebed treffen we altijd deze drie elementen aan: vernedering, aanbidding en een vraag of bede.

Onderwerping

Eerst merken we de nederige houding van de profeet Habakuk op in hoofdstuk 3. Er is geen sprake meer van twisten met God of het stellen van vragen over de wegen van de Heere, zoals in het begin van het boek Habakuk. Van verbijstering is hij naar een toestand gegroeid die daar boven ligt. Hij smeekt zelfs niet eens tot God om Hem van Zijn plan, Israël te oordelen, af te brengen. Hij erkent veelmeer dat het volkomen rechtvaardig is wat God zegt te gaan doen. Hij zegt dat God absoluut rechtvaardig is en dat de straf die over Israël zal komen verdiend is – een houding van totale onderwerping aan de wil van God. Hij erkent eerlijk dat Israël gezondigd heeft. „Bij ons”, zegt hij, „is de beschaamdheid der aangezichten.”

Geestelijke waarheid

Hoe werd Habakuk in die toestand gebracht? Het schijnt dat dit gebeurde toen hij ophield met aan zijn eigen land te denken, of aan de Chaldeeën, en alleen nog maar de heiligheid en de rechtvaardigheid van God overpeinsde tegen de donkere achtergrond van de zonde in deze wereld.

Onze problemen kunnen bijna allemaal worden teruggebracht tot onze vasthoudendheid om naar de directe problemen zelf te kijken in plaats van ze te bezien in het licht van God. Zolang Habakuk naar Israël en de Chaldeeën keek, was hij bang. Nu heeft hij Israël en de Chaldeeën als zodanig vergeten en zijn ogen zijn nu op God gericht. Hij is teruggekeerd naar het terrein van de geestelijke waarheid – de heiligheid van God, de zonde in de mens en in de wereld. Daarom kan hij de dingen in een totaal nieuw licht zien. Nu maakt hij zich zorgen over de eer van God en over niets anders.

Hij moest niet langer meer uitgaan van de gedachte dat de Chaldeeën erger zondaren waren dan de Joden en dat God ze toch ging gebruiken, hoe verbijsterend dit probleem ook was. Die houding deed hem de zonde van zijn eigen volk vergeten doordat hij zich concentreerde op de zonde van anderen die toevallig groter was. Zolang hij in die houding bleef volharden, bleef zijn verbijstering en voelde hij zich in zijn hart en in zijn geest ongelukkig.

Maar de profeet kwam op de plaats waar hij totaal uit die toestand werd opgeheven om alleen maar het heerlijke beeld te zien van de Heere in Zijn heilige tempel met het zondige menselijk geslacht en de wereld onder Hem. Als men de dingen ziet vanuit een geestelijk standpunt, kan men alleen maar erkennen: „Allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods” en „de hele wereld ligt in het boze.” De heiligheid van God en de zonde van de mens zijn de enige dingen waar het om gaat. Hier ligt de grote moeilijkheid van onze situatie. Zien we de noodzaak al om ons te vernederen? Zien we het als leden van de christelijke kerk? Zien we het als burgers van het land? We staan tegenover een wereldsituatie waarvan we niet weten wat die ons gaat brengen. Als onze houding nu nog is: „Waarom laat God dit toe?” en „Waaraan hebben we dit te danken?”, dan hebben we nog niet geleerd wat Habakuk geleerd heeft.

Beseft de christelijke kerk dat haar huidige toestand en veel van haar lijden wel eens de tuchtiging kan zijn van de Heere voor de ontrouw en de afval waarin de kerk telkens weer valt? Heeft ze zich vernederd in zak en as? Heeft ons volk, het volk dat God zo heeft gezegend en dat zo door God is gebruikt, dan wel het recht om te klagen? Welk antwoord heeft ze de God Die haar zo gezegend heeft gegeven?

Wij moeten allemaal met Habakuk voor God belijden: „Wij hebben tegen U gezondigd en we hebben geen recht om enige verlichting van de straf te bepleiten in Uw heilige tegenwoordigheid.” Zo’n zelfvernedering in de tegenwoordigheid van God is dringend nodig.

Aanbidding

Maar er is een tweede element in het gebed: dat van de aanbidding. „Heere! als ik Uw rede gehoord heb, heb ik gevreesd.” „Heb ik gevreesd” betekent niet dat Habakuk bang was voor de dingen die gingen gebeuren, zoals God hem had geopenbaard. Er was geen vrees voor het lijden dat zou komen. De uitdrukking wijst op ontzag in de tegenwoordigheid van een zo grote God; op aanbidding, verering en verwondering over God en Zijn wegen. God had hem iets meegedeeld over Zijn plan in de geschiedenis (Habakuk 2). De profeet die stond te mediteren over het feit dat God in Zijn heilige tempel is en dat de wereld een voetbank van Zijn voeten is, was vervuld met verbazing, eerbied en diep ontzag. Toen hij zich de almacht en de heiligheid van God realiseerde, zei hij: „Heb ik gevreesd.”

Vrijpostig

Wat in Hebreeën wordt beschreven als een houding van eerbied en vrees voor God is een houding die onder ons zeer veel ontbreekt, zelfs onder de Bijbelgetrouwe christenen. We gaan veel te gemakkelijk vrijpostig om met de Allerhoogste. Goddank kunnen we in de tegenwoordigheid van God komen met een heilige onbeschaamdheid door het bloed van Christus. Maar dit mag nooit onze eerbied en godsvreze verminderen.

Dit is van groot belang voor het begrijpen van de tijden waarin we leven. We moeten leren God te zien in Zijn heilige tempel, boven de gang van de geschiedenis en boven de wisselende tonelen van de tijd. In Gods tegenwoordigheid is het enige wat naar voren komt de heilige natuur van God en onze eigen zonde. We vernederen onszelf en vol eerbied aanbidden we Hem.

Pleidooi

Ten slotte komen we bij het element van de bede. Waarin bestaat de bede in het geval van Habakuk? Geen verzoek om bevrijding en verlichting van het oordeel, ook geen verzoek of God wil sparen, ook niet of er geen oorlog met de Chaldeeën komt. Hij bidt niet of God Zijn plan wil wijzigen. Het enige wat de profeet nu bezette was de zorg voor de zaak van de Heere, voor Gods werk en Gods plan met Zijn eigen land en met de hele wereld. Zijn enige wens was dat alles goed en recht zou zijn. Wat hij zei komt op het volgende neer: „Wat ik en mijn landgenoten ook moeten lijden doet er niet toe, zolang Uw werk maar wordt verlevendigd en zuiver blijft.” Zijn enige grote pleidooi was dat God Zijn werk in het leven zou behouden in het midden der jaren: „Uw werk, o Heere! behoud dat in het leven in het midden der jaren; maak het bekend in het midden der jaren.”

De uitdrukking „in het midden der jaren” betekent ongetwijfeld: terwijl deze vreselijke dingen die geprofeteerd zijn werkelijk plaatsvinden onder ons, o Heere, behoud zelfs dan Uw werk in het leven.

Dit is een zeer geschikt gebed voor de kerk van vandaag. Waar maken we ons de meeste zorgen om als christen? Zijn het de gebeurtenissen in de wereld om ons heen? Of is het de naam en de eer van onze almachtige God, de gezondheid en de toestand van Zijn kerk, de voorspoed en toekomst van Zijn zaak onder de mensen? Habakuk was maar om één ding bezorgd. Ondanks dat hij wist wat er ging gebeuren, bad hij of God Zijn zaak in Israël in het leven wilde behouden. Habakuk was zeer bevreesd dat de kerk totaal verwoest zou worden, daarom bad hij: „Bewaar haar o God, behoud haar in het leven, laat haar niet verpletterd worden.”

Zuiveren

Maar „behoud in het leven” betekent niet alleen levend houden of bewaren, maar ook zuiveren en verbeteren, verlost worden van het kwade. Dit is altijd een zeer belangrijk element dat ermee gepaard gaat als God in het leven behoudt. In de geschiedenis van elke opwekking lezen we dat God zuivert en dat Hij de zonde, de droesem en alle dingen die Zijn zaak hinderen uit de weg ruimt.

Het woord heeft nog een betekenis. Terwijl de kerk wordt bewaard, gezuiverd en verbeterd, wordt ze tegelijkertijd klaargemaakt voor haar verlossing. De profeet kijkt naar het naderend onheil en zegt: „O Heere, zelfs als we worden gekastijd, maak ons dan klaar voor de verlossing die aanstaande is. Maak al Uw volk Uw zegeningen waard.” Het is alsof hij zegt: „Gedenk Uw werk en maak het zoals het behoort te zijn; laat de kerk functioneren zoals dat eigenlijk moet.” Evenals het gebed van Daniël werd dit gebed heel letterlijk verhoord, zelfs toen het volk in Babel in ballingschap was, in de handen van de Chaldeeën. God gaf antwoord op het gebed door het volk te kastijden en het in ballingschap in leven te behouden.

Ontfermen

Habakuks laatste bede is zeer ontroerend. „In den toorn”, zegt hij, „gedenk des ontfermens.” Hij vraagt niet of God hun wil gedenken om een van hun verdiensten, maar hij vraagt Hem om in den toorn des ontfermens te gedenken. Met ”toorn” doelt hij op Gods volkomen rechtvaardigheid en gerechtigheid. Het enige wat hij doet is God aan Zijn eigen wezen te herinneren, en aan het andere aspect van Zijn heilig wezen – Zijn genade. Het is alsof hij zegt: „Matig Uw toorn met genade. Wij hebben niets te vragen dan dat U handelt naar Uw eigen aard, en dat U te midden van de toorn medelijden met ons zult hebben.”

Het gebed van Habakuk is een voorbeeld, juist voor een tijd als deze. De houding van Habakuk is altijd de houding van de kerk, telkens weer, in tijden van opleving en geestelijke opwekking. En dat is momenteel de enig juiste, Bijbelse en geestelijke houding voor de kerk en de individuele christen. God schenke ons genade om deze boodschap van de Bijbel aan te nemen, en de dingen niet politiek te zien maar geestelijk.

Ieder jaar selecteert de hoofdredactie een preek of een hoofdstuk uit een boek voor in een van de laatste edities van het jaar. Deze keer een verkorte weergave van hoofdstuk 5 uit ”Vrees niet, geloof alleen” van dr. D. Martyn Lloyd-Jones (uitgeverij Kok, Kampen, 1984).

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer