Levendbarende hagedis gaat vooral dood
Nederlands algemeenste reptiel, de levendbarende hagedis, gaat in aantal hard achteruit. Belangrijkste oorzaken zijn vermoedelijk verdroging en stikstof. Dat bleek dinsdag uit de eerste balans van de stichting Ravon (Reptielen Amfibieën Vissen Onderzoek Nederland).
Vochtminnende soorten hebben het moeilijk nu Nederland drie zomers op rij te maken had met grote droogte. De levendbarende hagedis is er maar één voorbeeld van. Het dier dankt zijn naam aan de manier waarop hij ter wereld komt. Moeder hagedis legt eieren met een zachte schaal, meer een soort vliesje. De jonge hagedisjes kruipen daar direct na de ei-afzet uit: levendbarend.
Ten opzicht van 1994 is de populatie levendbarende hagedissen met 70 procent verminderd. Hoewel het nog goed onderzocht moet worden, denkt onderzoeker Jelger Herder van Ravon dat een combinatie van factoren het beestje de nek omdoet. „Verdroging is er één van. Maar ook de versnippering van het landschap eist haar tol. En niet te vergeten stikstof en het daarmee gemoeide beheer om de heide op orde te houden.”
Zonnen
Reptielen zoals adders en hagedissen houden van open plekjes. Daar kunnen ze heerlijk in de zon opwarmen. Maar de open plekjes op de heide verdwijnen doordat die dichtgroeien met grassen en boompjes. Vroeger kregen die geen kans vanwege de arme grond. Nu zorgt de stikstof voor meer mest in de heidebodem waardoor planten, struiken en bomen oprukken.
Natuurlijk proberen terreinbeheerders daar wat aan te doen. Vrijwilligers verwijderen opschietende berkjes, grote grazers eten de grassen op, overheden stellen miljoenen beschikbaar om de voedselrijke toplaag machinaal te verwijderen. Alleen gebeurt dat volgens Herder soms op zo’n grote schaal dat er voor de reptielen te weinig beschutting overblijft.
Herder adviseert terreinbeheerders iets voorzichtiger te werk te gaan. „Werk kleinschalig. Dus verwijder slechts een smalle strook voedselrijke grond en geef de natuur daarna de kans om te herstellen. Pak een paar jaar later de volgende strook weer aan. Soms is alleen het handmatig verwijderen van struikjes en boompjes voldoende.”
Kamsalamander
In de Ravon-balans 2020 komen behalve reptielen ook amfibieën en vissen ter sprake. Beide soortgroepen hebben ook last van de droogte. Kamsalamanders leggen hun eitjes in poelen en de larven die daaruit komen kunnen ook niet zonder water.
Dat poelen tegen het eind van de zomer droogvallen, kan prima omdat de larven dan al zijn uitgegroeid tot salamanders die het water verlaten op zoek naar natte plekken. Probleem is dat veel poelen al in het voorjaar droog staan, waardoor de larven geen tijd hebben om te volgroeien.
De vuursalamander heeft daarnaast te maken met een agressieve amfibieënschimmel. Deze is meegekomen met Aziatische salamanders die door terrariumhouders zijn geimporteerd. De Aziatische soorten zijn resistent voor de schimmel, maar de Europese vuursalamanders niet. Het gevolg is dat de populatie in Nederland is gedecimeerd.
Door het neerslagtekort vallen beken droog. Vissen zoals de beekprik en de rivierdonderpad gaan dood. Zeker als deze vissoorten in geïsoleerde bovenloopjes zwommen, betekent het droogvallen van de beek gelijk het einde van de soort in dat leefgebied. Herder: „Salamanders kunnen zich nog herstellen als er na een droog jaar een nat jaar komt. Voor bijvoorbeeld de beekprik gaat die vlieger niet op.”
Kwabaal
Een andere vissoort, de kwabaal, merkt vooral de gevolgen van de klimaatverandering. Herder: „De kwabaal is een koudwatervis die zich bij lage temperaturen in de winter voortplant. Het water wordt in Nederland echter steeds warmer. De plekken met de juiste voortplantingstemperatuur worden dus steeds minder. En de kritische maximumtemperatuur wordt voor de soort in veel wateren zomers overschreden.”
Gelukkig staan er in de Ravon-balans 2020 ook soorten waar het wel goed mee gaat. De bittervoorn bijvoorbeeld. Onder andere door de verbeterde waterkwaliteit is deze vis de laatste tien jaar aan een opmars bezig, onder andere in het oosten van Noord-Brabant, in Overijssel en Flevoland.
Ook amfibieën zoals de boomkikker en de geelbuikvuurpad nemen in aantallen toe. Dit zijn volgens Herder soorten waar het heel slecht mee ging, maar die door mens nu een handje worden geholpen.
„De geelbuikvuurpad kwam van nature bijvoorbeeld voor in het heuvelland van Limburg in veedrinkpoelen en met water gevulde karrensporen. Door verdroging zijn deze natuurlijke locaties nagenoeg allemaal verdwenen.
Nu veel mergelgroeves weer aan de natuur worden teruggegeven, wordt daarbinnen leefgebied gecreëerd voor de geelbuikvuurpad en is de soort door middel van herintroducties weer wat opgeklommen. Dat is mooi om te zien.”