Op bezoek bij bewoners van de leprakolonie bij Pakokku
Op weinig andere plaatsen wordt de rol van de Leprazending zo duidelijk als in Pakokku, een stad in het hart van Myanmar (Birma).
Dit artikel gaat over de RD-actie van dit jaar. Lees hier meer.
Ruim tien jaar geleden opende de Leprazending hier een hulppost, met als doel om leprapatiënten en gehandicapten in de wijde omgeving te helpen. Geen overbodige actie: uit onderzoek was gebleken dat ruim 5 procent van de bevolking in en rond Pakokku te maken heeft met lepra of wordt geconfronteerd met een lichamelijke of verstandelijke handicap. Dat komt neer op ruim 53.000 mensen, die als gevolg daarvan een zwaar bestaan leiden.
Dagelijks trekken de tien medewerkers erop uit om in de dorpen deze mensen op te zoeken en hen bij te staan. Zelf naar de stad komen, is voor de meeste cliënten onmogelijk vanwege hun handicap.
Hen weer tot volwaardige dorpsgenoten maken, die naar school kunnen of een baantje hebben, dat is wat mensen van het centrum voor ogen staat. Daarvoor moet er ook heel wat aan vooroordelen en laksheid aan ‘de gezonde kant’ worden geslecht.
Kleinkinderen
Hoe moeizaam dát gaat, merkte ik in gesprekken met bewoners van de leprakolonie, even buiten de stad. Zo’n dertig families verblijven daar en het aparte is dat veel gezonde kinderen en kleinkinderen van leprapatiënten er wonen.
De oudste leprapatiënt is mevrouw Wek, zij is 86, de jongste is 47. Ze vertellen schrijnende verhalen van vroeger over hoe eenzaam ze waren. Zo kwam de hoogbejaarde vrouw als meisje het huisje van haar ouders niet meer uit, zich schamend voor haar ziekte. Haar familie werd nergens meer uitgenodigd: besmettingsgevaar. De vrouw van 47 werd door haar familie verstoten en zo kwam ze toen ze 5 was al in deze kolonie terecht.
Het zijn vooral ouderen die hier rondlopen met zichtbare verminkingen als gevolg van lepra. Ziek zijn ze al lang niet meer, maar de tot stompjes vervormde handen en voeten vormen de erfenis van een ziekteperiode die te lang heeft geduurd.
Maar ook al ben je zonder zichtbaar gebrek, wie zegt dat hij uit de kolonie komt, heeft wat uit te leggen. Ouders die hun kinderen buiten de kolonie naar school willen laten gaan, moeten soms jarenlang knokken om dat gedaan te krijgen.
De 34-jarige Mu Mu Aye, zelf dochter van lepraouders, vertelt dat toen een onderwijzer erachter kwam dat haar 6-jarige zoontje uit de kolonie kwam, hij direct kon vertrekken. Ouders die hiermee worden geconfronteerd, zegt Mu Mu Aye, hebben het ervoor over om te protesteren: onderwijs is immers de enige manier om een beter leven te krijgen.
Verkoop van zelfverbouwde pinda’s en bonen op straat stuitte op bezwaren van passanten: dank u, die zijn besmet met lepra, zeiden ze dan. Soms liet iemand zich pas na lang praten ervan overtuigen dat zoiets onzin was, maar het maakt het verdienen van een inkomen tot een slopend gebeuren.
Bedelen
Wie van de eerste generatie zichtbare verminkingen heeft, rest niets anders dan bedelen. Niemand zal hem of haar immers aannemen voor een baantje. Mannen die zichtbaar ‘schoon’ zijn kunnen als dagloner aan de slag, al zal ook dán niemand praten over zijn thuisbasis.
Het zou natuurlijk beter zijn als bewoners hier weggaan om dat stigma van koloniebewoner van zich af te schudden. Sommigen zeggen voor zo’n verhuizing geen geld te hebben, anderen wijzen op de kille bejegening die hun buiten wacht, terwijl ze hier als lotgenoten voor elkaar zorgen.
Toch dreigt ook hier een gevaar. De grond waarop ze zitten, grenst door het uitdijen van de stad aan de stadsrand, en dat maakt de grond peperduur. De bewoners weten het: grondspeculanten cirkelen als gieren om hen heen.
Tot voor kort hadden ze geen eigendomsbewijs voor dit land, maar dat is dankzij de inzet van enkele weldoeners verholpen. Prompt wappert iemand met een papier waarop hun recht van wonen zwart-op-wit zou staan. Zowaar voor het eerst een reden om zich níét te schamen voor deze plek.