Nieuwe voorman hogeschool: Ik ben een kind van de CHE
Kind van de CHE, noemt hij zich. Oud-student Jan Hol begint maandag als bestuursvoorzitter van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE). Wat zijn de plannen van de nieuwe voorman?
Als student pedagogiek aan de Felua, een van de voorlopers van de CHE, ervaarde hij eind jaren zeventig al: het community-zijn zit in het DNA van de christelijke hogeschool. Nu hij veertig jaar later voorman wordt, zet onlineonderwijs die gemeenschapszin onder druk. „Je wilt studenten een warm onthaal geven in eigen huis, maar het kan niet”, zegt hij over de introductie voor eerstejaars. Die mogen nu één dag in de week naar de CHE; verder verloopt de kennismaking en het onderwijs in deze coronatijd digitaal.
Zorgen voor meer fysiek onderwijs staat hoog op de prioriteitenlijst van de kersverse bestuurder. „Hoe weet ik nog niet, maar door te variëren met tijd en plaats moet er meer mogelijk zijn.”
Tijdens het gesprek borrelen meer ideeën op. Zo zette een recent rapport over het demografische toekomstbeeld van Nederland hem aan het denken: hoe kan het onderwijs inspelen op de voorspelde vergrijzing en de verwachting dat de migratie toeneemt? „Veel zeventigers van nu willen blijven leren. Neurologen denken zelfs dat dat dementie tegengaat. Wat heeft de CHE die generatie te bieden? En kunnen we ook meertalig onderwijs geven? Dat onder migranten veel christenen zijn, biedt kansen voor onze school.”
Hol noemt het een eer om leiding te geven op de plek waar hij zelf onderwijs kreeg. „Ik voel me diepgaand verbonden met hoe ik aan de Felua ben gevormd. We leerden dat je als mens geen atoompje bent, maar onderdeel van een gemeenschap.” Zijn studie wakkerde de interesse aan in de reformatorische wijsbegeerte. „Ik ging er als student over lezen en dat doe ik nog steeds.”
Na de pedagogiekstudie ging hij echter niet aan de slag in het onderwijs. De banen lagen er niet voor het oprapen begin jaren 80. Hol begon als leerling-journalist bij de publieke omroepen en werkte als communicatiedirecteur bij onder meer Ahold, NUON en Amsterdam UMC. Naast zijn werk bleef hij wel lesgeven aan universiteiten, vooral in de avonduren.
Uw voorganger Harmen van Wijnen noemde het vormgeven van de identiteit een belangrijk vraagstuk voor zijn opvolger. Hoe wilt u dat doen?
„Ik wil die vooral versterken. De identiteit is meer dan bidden en Bijbellezen in de les. Hoe vertaalt het geloof zich op de werkplek? Het Evangelie zegt: aan de vruchten ken je de boom. In het werkveld geldt: aan de kenmerken van de medewerker ken je zijn of haar hart. Zo’n 1200 CHE-studenten vinden elk jaar een beroep in de samenleving. Voor hen is de werkplek de beste preekstoel. Hoe leef en werk je als christen?
We mogen hier trots zijn op ons christelijke hbo. De CHE moet geen Calimero zijn als het gaat over de identiteit. Die moet een magneet zijn en ons uitdagen om de onderwijskwaliteit te verbeteren.”
Hoe dan?
„Je identiteit krijgt vorm door topkwaliteit te leveren in je beroep. Stel, een loodgieter komt bij je langs om een lekkend dak te repareren. Hij vertelt je hoe heerlijk het was om zondag in de kerk te zitten, maar stampt intussen met z’n vieze schoenen door het huis en een week later lekt het dak weer. Zo’n man laat je niet nog eens komen. Je wordt gekend aan wat je doet.”
Kerklidmaatschap is sinds kort geen vereiste meer voor het personeel van de CHE. Maakt dat het moeilijker om de identiteit te versterken, zoals u wilt?
„Dat denk ik niet. Vereiste blijft dat je christen bent. En het is van belang dat je een open gesprek voert over wat het Evangelie voor iemand betekent en wat studenten daarvan merken. Zelf vind ik het ongelofelijk belangrijk om lid te zijn van een christelijke gemeente. Maar er zijn ook gelovigen die in de kerk een kras hebben opgelopen. Terwijl hun band met de Heer van de kerk misschien wel is versterkt. Laten we voor hen de ogen niet sluiten.”
U bent 62 jaar. Maakt u de laatste jaren tot uw pensioen vol op de CHE?
„Met die intentie kom ik niet naar Ede. Ik voel me geenszins 62 en ben gezegend met een robuuste gezondheid. Thuis heb ik al toestemming gevraagd om langer dan tot mijn zeventigste te mogen werken.”