Chinese media maken handig gebruik van de ruimte om over het coronavirus te schrijven
Media die ruimte krijgen om misstanden aan de kaak te stellen. Dat is wat in China gebeurt nu daar het coronavirus huishoudt. Zolang het hun belang dient, laten de machthebbers die vrijheid toe.
De positieve kanten van een crisis ter sprake brengen, terwijl die nog volop slachtoffers maakt, dat lijkt onbetamelijk. Toch doet de Amerikaanse mediadeskundige Maria Repnikova dat in een recente bijdrage in de New York Times. Die gaat over hoe Chinese media verslag doen van de verspreiding en aanpak van het coronavirus. Repnikova schreef enkele jaren terug de studie ”Media-politics in China: Improvising under authoritarianism”. Dat ”improvising”, het improviseren, signaleert Repnikova in de manier waarop Chinese journalisten ook nu te werk gaan. Ze ziet hen op een „creatieve manier” kritisch verslag doen van de aanpak van de virusuitbraak. Ook activisten doen dat op hún podium, de sociale media.
Gevestigde media
Repnikova ziet menselijke verhalen voorbij komen over artsen en hun patiënten in besmettingshaard nummer één, de stad Wuhan. Maar er is ook sprake van diepgravende onderzoeksjournalistiek over tekorten aan medische spullen, over corruptie en over pogingen tot het wegmoffelen van feiten. Het is niet de illegale pers die daarover openlijk schrijft, maar gevestigde media, zoals het in China alom gerespecteerde mediaconcern Caixin.
Door optimaal gebruik te maken van sociale media, waarop gewone burgers en activisten de laatste nieuwtjes plaatsen, weten journalisten gemakkelijker dan ooit nieuws te vergaren. Repnikova noemt als voorbeeld de met mobieltjes gemaakte opnamen in overvolle ziekenhuizen in Wuhan, waar met lakens bedekte doden te zien waren. Ze typeert de virusuitbraak als de eerste ramp in China die met mobieltjes in beeld wordt gebracht („televised with smartphones”).
Hoe is het mogelijk dat zelfs gevestigde media in het autoritaire China zoveel ruimte krijgen? Repnikova wijst erop dat de lokale autoriteiten alleen media kunnen aanpakken die in hun eigen provincie staan geregistreerd. Media uit andere delen van het land kunnen zij niet op de vingers tikken. Dat verklaart waarom ”buitenterritoriaal onderzoek” populair is onder Chinese journalisten, ook nu. De meeste onderzoekjournalistiek rond het coronavirus wordt gedaan door media vanbuiten de zwaar getroffen provincie Hubei.
Een andere verklaring voor de relatieve mediavrijheid is dat in tijden van crises de centrale machthebbers in Peking de media bewust ruimte geven om zo ook zelf op de hoogte te komen van falend beleid in de provincies en regio’s. Dat is vooral van belang omdat lokale en regionale autoriteiten geneigd zijn tot het verdoezelen van de feiten als die voor hen nadelig uitpakken.
Verantwoordelijk
Op zijn beurt past president Xi Jinping ervoor om zijn positie te veel te verbinden met wat er in zijn land allemaal mis gaat: hij houdt zich momenteel opvallend gedeisd. Zolang niet duidelijk is dat de crisis onder de duim is, zijn het lokale en regionale bestuurders die verantwoordelijk worden gehouden voor wat er misgaat, en daarover laat ook Peking geen enkele twijfel bestaan.
Intussen blijft het voor journalisten oppassen geblazen en gaan ze behoedzaam te werk. Repnikova wijst erop dat falend beleid vrijwel altijd indirect aan de kaak wordt gesteld: verpakt in menselijke verhalen bijvoorbeeld. Ze noemt het verhaal over een arts die zwaar werd mishandeld door een familielid van een overleden patiënt. Tussen de regels door was te lezen dat er sprake was van chaos in een bepaald ziekenhuis, van wanhoop onder burgers en dus van bestuurlijk onvermogen.
Een andere manier is het aan het woord laten van experts. In China worden die alom hoog gewaardeerd, ook door partijbonzen. Een kritische boodschap richting bestuurders en partij codeer je als het ware in een neutraal-wetenschappelijk verhaal.
Verder beseffen journalisten terdege dat ze niet nadrukkelijk met een beschuldigende vinger naar de autoriteiten in Peking moeten wijzen, maar altijd naar lager geplaatsten. Bekritiseren ze Peking, weten ze, dan riskeren ze censuur. Chinese journalisten, voegt Repnikova eraan toe, zijn sowieso niet zulke zwart-witdenkers als hun westerse collega’s, die misstanden al snel koppelen aan „het politieke systeem” in het algemeen.
Kwetsbaar
Ruimte voor kritische verslaggeving in een autoritaire staat als de Chinese blijft kwetsbaar en kan zo weer worden ingeperkt. Sociale rust en orde is immers het enige wat telt bij de autoriteiten en als media daaraan kunnen meehelpen is dat welkom. Zodra tijdens een crisis grote onrust onder de bevolking ontstaat en –nog belangrijker– de publieke woede zich keert tegen de autoriteiten in Peking, is het gedaan met de mediavrijheid.
De dood van klokkenluider Li Wenliang, de arts uit Wuhan die tot ergernis van de autoriteiten als eerste de uitbraak van het virus bekendmaakte, lijkt zo’n keerpunt te zijn. Li overleed vrijdag zelf aan het virus. „Inperking van berichtgeving over Li”, twitterde Repnikova vrijdag. „Typerend voor het verloop van de crisis, want nu vanwege Li’s dood de emoties oplopen, wordt dat gezien als bedreigend voor de orde en rust.”
Repnikova zag iets dergelijks gebeuren na de verwoestende aardbeving in de provincie Sichuan in 2008. De mediavrijheid duurde een week; daarna ging het gebied op slot. De reden was dat steeds meer meldingen binnenkwamen dat verwoeste scholen slecht waren gebouwd. Achter de natuurramp ging een mede door mensen (bestuurders) veroorzaakte ramp schuil. En dat schuil gaan wilde men in Peking graag zo houden.