Cuba leert eigen voedsel te produceren
Na een periode van relatieve welvaart zijn er weer voedseltekorten ontstaan in Cuba, dat voor het voeden van zijn bevolking grotendeels afhankelijk is van import. Een groeiende beweging van kleine biologische boeren in Cuba poogt daar verandering in te brengen, tegen de stroom in.
Net buiten Havanna, in de grauwe voorstad Alamar, ligt verstopt tussen communistische huizenblokken en tien verdiepingen hoge betonnen flats de succesvolste stadsboerderij van Cuba: Organoponico Vivero Alamar. De boerderij met ruim 10 hectare landbouwgrond voorziet de stadswijk van verse groente, fruit, kruiden en sierplanten, die worden verkocht in de bijbehorende gemeenschapswinkel.
De stadsboerderij is sinds de oprichting in 1997 volledig biologisch, vertelt Isis Salcines, sinds twintig jaar verbonden aan de landbouwcoöperatie. Dat biologisch klinkt idyllischer dan het was. „We zijn hier niet uit overtuiging met biologische landbouw begonnen. Tot 1992 verbouwde Cuba alleen suikerriet, met behulp van kunstmest en pesticiden die met scheepsladingen uit de Sovjet-Unie werden aangevoerd. Al ons eten importeerden we, betaald met de opbrengst van het suikerriet. Toen de Sovjet-Unie instortte waren we dat allemaal van de ene dag op de andere kwijt. We gingen rijk slapen en werden arm wakker.”
Bittere noodzaak
Cuba is nooit in staat geweest zijn eigen voedsel te produceren. Tot de jaren negentig van de vorige eeuw was de economie van het eiland bijna volledig afhankelijk van de export van suikerriet, waarvan het overgrote deel naar de Sovjet-Unie. Als gevolg van het instorten van de Sovjet-Unie belandde Cuba in een langdurige economische crisis met ernstige voedseltekorten, een periode van vijf jaar die leider Fidel Castro de Speciale Periode in Vredestijd zou dopen.
Uit bittere noodzaak begonnen de Cubanen hun eigen groenten te verbouwen en dieren te houden. Zowel binnen de stad, op stukjes braakliggende grond, als daarbuiten, op de voormalige suikerrietplantages. En bij het uitblijven van de Russische schepen met pesticiden leerden de Cubanen ook biologisch te verbouwen, vertelt Isis Salcines te midden van moestuinen met keurige rijen bonen, sla en pepers die groeien in de rode aarde.
De moestuin van toen groeide uit tot een landbouwcoöperatie met 150 leden die samen ruim 10 hectare landbouwgrond bewerken. De grond is eigendom van de staat, maar de coöperatie is particulier. Coöperatieleden krijgen een hoger salaris dan personeel van staatsbedrijven en delen mee in de winst.
Omslag
Sinds die donkere ”speciale periode” is er in Cuba een langzame omslag in het denken ontstaan over landbouw en voedselproductie, ten gunste van kleinschalige biologische landbouw in plaats van de industriële teelt van suikerriet. Zo gaf de Cubaanse overheid de afgelopen jaren meer dan 200.000 vergunningen aan kleine boeren, die hun het recht geeft een stuk grond van de staat te bewerken.
Maar die omslag verloopt langzaam. Hoewel de productie van groente in tien jaar tijd met 15 procent groeide, loopt de (pluim)veehouderij achter en is de opbrengst van gewassen zoals mais en rijst laag. Als gevolg hiervan is het eiland nog altijd voor 60 tot 80 procent van zijn voedselbehoefte afhankelijk van import.
Sinds begin jaren 2000 wordt die import betaald met hulp uit Venezuela, dat Cuba scheepsladingen olie levert in ruil voor dokters, leraren en andere kenniswerkers. Maar nu Venezuela zelf in een ernstige economische crisis verkeert begint die hulp op te drogen en ontbreekt het Cuba wederom aan contanten om voedsel te importeren.
En zo zijn er de afgelopen maanden weer nieuwe voedseltekorten ontstaan op het eiland. Kippenvlees is soms wekenlang nauwelijks te verkrijgen, vertellen inwoners, en eieren zijn na het maandelijkse rantsoen van vijf eieren alleen tegen hoge prijzen op de zwarte markt te koop. Om de crisis af te wenden heeft de overheid nieuwe rantsoenen voor de verkoop van voedingsmiddelen ingevoerd.
De overheid wijt de nieuwe tekorten aan het verscherpte Amerikaanse handelsembargo tegen Cuba, en hamert dagelijks in de staatskranten op het verhogen van de binnenlandse voedselproductie.
De overheid leunt voor de productie in toenemende mate op particuliere producenten, maar maakt die het ook onnodig moeilijk, zeggen boeren en veehouders op het eiland. Waar het voor biologische boeren al lastiger rondkomen is, zijn ze ook nog eens verplicht een groot deel van hun productie tegen lage prijzen aan de staat te verkopen.
Sigaar
„Ik zou liever geen tabak telen”, zegt de 73-jarige Raul Reyes terwijl hij drie gedroogde tabaksbladeren gladstrijkt en dan strak oprolt tot een dunne sigaar. „Negentig procent van de oogst moet ik aan de overheid verkopen, tegen prijzen ver onder de marktwaarde. De staat gebruikt die tabak voor de export. De overige 10 procent verkoop ik aan toeristen, zodat het nog iets oplevert.”
Reyes, eigenaar van een akkerbouwbedrijf in het westen van Cuba, is een van de weinige Cubaanse boeren die hun grond na de revolutie in eigendom hebben weten te houden. Toch moet ook hij grote delen van zijn oogsten aan de overheid verkopen, en is hij verplicht tabak te verbouwen. Van de overige gewassen verkoopt hij 30 tot 40 procent aan de overheid, bestemd voor de gesubsidieerde verkoop aan de Cubanen.
„Nee, de staat maakt het ons niet makkelijk”, zegt Reyes, heldere grijze ogen achter een bekrast brilletje. Ook zijn boerderij is geheel biologisch. „Dat is altijd al zo geweest”, zegt Reyes, „ook voor de speciale periode.” In de velden rond de mintgroene boerderij, het portret van Che Guevara op de watertank, groeien cassave, mais, ananas en bonen. Varkens scharrelen om Reyes heen, die is gestoken in een bemodderde overal met kaplaarzen, een machete bungelend aan zijn riem.
Een zelfstandige slager in Havanna bevestigt het verhaal van boer Reyes. „De overheid staat mij toe om varkensvlees te produceren omdat ze daar zelf niet in slaagt”, zegt slager Ignacio in de koloniale binnenstad van Havanna, waar hij een ruimte van de overheid huurt om zijn varkensvlees te verkopen. Om zelfstandig te mogen produceren, is Ignacio verplicht een deel van zijn productie tegen lage prijzen aan de staat te verkopen. Het vlees is bestemd voor de gesubsidieerde staatsverkoop aan de Cubaanse bevolking – waarmee hij als particulier feitelijk de gesubsidieerde staatsverkoop financiert.
Uren aftellen
Het contrast tussen de vrije verkoop van de slager, met dagelijks vers vlees afkomstig van de boerderij waar zijn vader tijdens de speciale periode begon met varkens houden, en de staatsverkoop van groente tegenover hem in dezelfde ruimte is groot. Een vrouw zit onderuitgezakt op een kruk de uren af te tellen, naast een paar kratten met treurige bakbananen en uitgedroogde knoflook. ”JA voor de Revolutie en het Socialisme”, staat er op de muur achter de slager geschilderd. „Ik sta hier elke dag van 7 tot 7”, zegt Ignacio. „Daar heeft iemand met een staatssalaris geen zin in.”
Een ander probleem zijn de bureaucratische hobbels waar de boeren tegenaan lopen. „We lijden onder zowel een binnenlands als een buitenlands embargo”, verzucht Salcines. „Neem onze tractor, die is al maanden kapot. Het is onmogelijk aan onderdelen te komen, want de staat heeft het monopolie om import en dus zijn we van hem afhankelijk. Daarbij moeten die onderdelen ook nog eens van ver komen, vanwege ”el bloqueo” (het handelsembargo van de VS tegen Cuba, YB) van de Amerikanen.”
Ondanks alle hindernissen blijft de kleinschalige biologische voedselproductie voor velen het enige antwoord op voedselzekerheid voor Cuba. „Wij willen niet anders meer”, zegt Salcines. „We hebben ingezien dat we al dat gif helemaal niet nodig hebben. Achteraf gezien was de speciale periode het beste wat ons kon overkomen.”