Woensdag 29 mei 1619. Voor de laatste keer schrijf ik een stukje in mijn journaal. De Dordtse synode is nu echt voorbij.
Vorige week leek de Nationale Synode als een nachtkaars uit te gaan. De Nederlandse deelnemers vergaderden achter gesloten deuren over een nieuwe kerkorde. Ik miste de spanning die de afgelopen winter zo’n speciale sfeer gaf aan het dagelijks leven in Dordrecht.
Op donderdagavond arriveerden drie gedeputeerden van de Staten-Generaal op het Groothoofd. Vrijdag waren ze op het stadhuis de hele dag in beraad met enkele politieke gecommitteerden bij de synode. Tegen het einde van de middag ontvingen ze alle vijftien remonstranten die nog in de stad verblijven.
Naar verluidt is een van de remonstrantse predikanten, Henricus Leo, gezwicht voor de politieke druk. Hij is bereid zijn ambt neer te leggen en zal dan verschoond blijven van verdere vervolging als verstoorder van de religieuze orde. Twee andere predikanten schijnen nog te twijfelen. Maandag is het Haagse driemanschap weer vertrokken. Het wordt nog spannend hoe dat met de remonstranten in het land gaat aflopen.
De Nationale Synode heeft daar geen bemoeienis meer mee. Gisteren is daar wel de Dordtse Kerkorde vastgesteld. Die gaat nu voor goedkeuring naar Den Haag. Het zal mij benieuwen of de regenten zich er iets aan gelegen zullen laten liggen. Ik denk dat ze uiteindelijk gewoon de baas over de kerk blijven spelen.
Gisteren was het echter vooral de dag van oom Carel. Tja, die beste man heb ik al die maanden buiten beeld gehouden. Mijn oom is ouderling in de Nederlandse kerk in Londen, die oude vluchtelingengemeente waaraan de Gereformeerde Kerk zoveel te danken heeft. Hij was met twee predikanten aangewezen om, net als bij vorige nationale synoden, te worden afgevaardigd. Maar ze zijn niet eens uitgenodigd, want de Republiek danst helemaal naar de pijpen van Groot-Brittannië. Koning Jacobus stuurde zijn eigen theologen, alsof dat onvervalste calvinisten waren.
Onze kerken in Engeland lieten zich niet uit het veld slaan en stuurden mijn oom met de nodige geloofsbrieven naar Dordrecht. Natuurlijk was hij mijn gast in mijn huis aan het Steegoversloot. Maar het synodebestuur zat danig met zijn komst in de maag. Moesten ze Carel Liebaert nu toelaten als lid van de synode? Nee, de heren politici, ingefluisterd door de Engelse bisschop, staken daar een stokje voor. Carel mocht slechts clandestien bij de synode aanwezig zijn, nergens over meepraten, laat staan meestemmen.
Gistermorgen, toen de synode had besloten ermee te stoppen, kwam voorzitter Bogerman indirect op deze beschamende kwestie terug. Hij beloofde dat bij de volgende nationale synode de Nederlandse kerken in Engeland en Duitsland een eerlijke en eervolle uitnodiging zullen krijgen. Oom Carel is opgelucht. Dat gun ik hem. Als hij nu maar niet blij is met een dode mus.
Vanmorgen waren mijn oom en ik bij de dankdienst in de Grote Kerk. Het was niet zo’n massale bijeenkomst als op 6 mei. Dominee Balthasar Lydius deed de preek en het gebed. Indrukwekkend was weer de stoet die na afloop terugging naar de Kloveniersdoelen.
Zo’n grote synode in jouw stad, dat maak je maar één keer in je leven mee. Weemoedig leg ik mijn ganzenveer neer.
Burgh Liebaert, een denkbeeldige inwoner van Dordrecht in de jaren 1618-1619, hield een „synodael journael” bij waarin hij beschreef wat hem opviel rond de Nationale Synode. Dit was de laatste aflevering, met dank aan prof. dr. Fred van Lieburg.