Frikadel houdt stand in Denemarken
De Deense vleesbranche wreef zich onlangs vergenoegd in de handen. Bij een marktonderzoek met de vraag wat men zou willen beschouwen als het nationale gerecht bleek dat vlees als hoofdingrediënt -nog steeds- een toppositie inneemt.
De frikadellen scoorden het hoogst: daarvoor kiest bijna een kwart van de Denen. Na de frikadellen volgt een hele tijd niets, maar niettemin staan ook op de tweede en de derde plaats vleesgerechten.
Dat vlees de hoofdrol speelt bij de samenstelling van de dagelijkse menu’s in Denemarken is voor iemand die iets langer dan een paar vakantieweken in dit land heeft vertoefd geen verrassing. Daarmee wijkt de Deense maaltijdtraditie sterk af van de Nederlandse, waar men primair een groente eet: sperziebonen, zuurkool, sla en ga zo maar door. De Denen vernoemen hun hoofdmaaltijd naar het vlees. Dat zijn derhalve frequent frikadellen, die echter niet mogen worden verward met de Nederlandse frikandellen met een n.
De Deense zijn niet langgerekt, maar rond en vaak enigszins plat en doen daardoor denken aan een wat in het ongerede geraakte gehaktbal. Bovendien volstaat men bij de maaltijd niet met één frikadel per persoon, maar men eet er op z’n minst twee en het liefst nog een paar meer. Gehakt vlees is het niettemin wel degelijk. Veelal is het varkensgehakt of ook half-om-half, maar daar komen nog wat ingrediënten bij met als opvallendste toevoeging gesnipperde ui. Samen met peper, een ei, zout, water en (paneer)meel wordt dit grondig gemixt. Als het enige tijd getrokken heeft, kan de nog steeds wat slappe substantie worden gebakken in de koekenpan.
Eenzelfde procédé wordt vaak met gehakte vis toegepast. Dan heten de frikadellen uiteraard wel visfrikadellen, die kant-en-klaar gebakken ook te koop zijn bij elke zichzelf respecterende visboer. De frikadellen zijn hoe dan ook dusdanig gewoon en daarom belangrijk dat de kookkunsten van menige keukenprinses (m/v) primair worden afgemeten aan het vermogen met dit gerecht iets goeds tot stand te brengen.
Inmiddels is het niet zo dat de Denen er helemaal geen groente of aardappelen bij eten. Met name de aardappelen horen er in de traditionele keuken onverbiddelijk bij. Heel gangbaar als begeleider bij de frikadellen is rodekool, een groente die sowieso niet weg te denken is en ook vaak prominent optreedt bij ”flæskesteg”, een gebraden stuk vlees uit het rugdeel van het varken. Dat is een duur deel van deze diersoort.
Varkens hebben de Denen echter in overvloed: op stal staan er gemiddeld zo’n 13 miljoen en per jaar gaan er zeker 23 à 24 miljoen naar de slachterijen. Geen wonder dat met name varkensvlees veel terug te vinden is in de menu’s, ook als bestanddeel op het beroemde smørrebrød (zwaar, maar kunstig belegd brood), dat echter alleen wordt genuttigd bij speciale gelegenheden. Hierbij moet wel worden aangetekend dat 80 procent van het Deense varkensvlees wordt geëxporteerd, onder meer als bacon naar Groot-Brittannië.
Door de export naar het Verenigd Koninkrijk, die ergens in de eerste helft van de 20e eeuw goed op gang begon te komen, is de varkenshouderij groot geworden. Zelf eten de Denen desondanks praktisch geen bacon. Als er een buitenlandse keuken is die grote invloed heeft gehad op de Deense is het in de eerste plaats de Franse. De Deense zuivelindustrie heeft zich bijvoorbeeld voor een groot deel toegelegd op Franse kaassoorten. Eén van de Deens-Franse kaassoorten is de blauwschimmelkaas Danish Blue. Dit product heeft onder die naam een minstens even goede reputatie als de Roquefort.
Daarnaast hebben de Deense huishoudens de Europese trend gevolgd door steeds meer pasta te gaan eten. Dit uiteraard tot ergernis van de aardappeltelers, die qua marktpositie flink hebben moeten inleveren. Nog is de pieper volksvoedsel bij uitstek, maar het is ook in Denemarken wat dat betreft niet meer wat het ooit geweest is. De frikadel houdt echter taai stand.
Dit is de twaalfde en laatste aflevering van een zomerserie over nationale gerechten en eetculturen in het buitenland.