Heeft de meerderheid altijd gelijk? Nee. Toch moet het te denken geven als in een democratie de meerderheid gegijzeld wordt door een enkeling, die dan ook nog eens weinig argumenten heeft.
Democratie is een moeilijk begrip. Velen versimpelen het tot: de meerderheid beslist en heeft altijd gelijk. Vooral dat laatste is baarlijke nonsens. Een meerderheid van de Duitsers koos in 1933 voor Hitler; de gevolgen waren desastreus.
Gelukkig leven wij in een land waarin weliswaar de meerderheid beslist, maar dan meestal met inachtneming van de belangen van minderheden. Dat geeft de meeste garantie op duurzaam en harmonisch samenleven.
Toch schuurt ook in ons staatsrechtelijk bestel het democratische ideaal soms met de ruwe politieke praktijk. Vooral bij formaties. Dat ingewikkelde spel van geven en nemen en van elkaar vastpinnen op gemaakte afspraken leent zich uitstekend voor een potje ”de ander jouw wil opleggen”.
Een voorbeeld is de manier waarop het CDA, in de tijd van Lubbers, tijdens formaties andere partijen de pas afsneed bij het liberaliseren van de abortus- en euthanasiewetgeving. „Doen we niet”, zei Lubbers dan aan de onderhandelingstafel tegen VVD of PvdA, ofschoon de seculiere partijen sámen in het parlement een duidelijke meerderheid hadden.
Maar in het formatiespel was het CDA de grootste en machtigste. Lubbers was zich daar goed van bewust. En de liberalisering kwam er niet, of alleen in afgezwakte vorm.
Anno 2018 zien we aan het Binnenhof opnieuw een kras staaltje van in wezen ondemocratisch machtsvertoon. Hoewel het voornemen in geen enkel verkiezingsprogramma stond, wist de VVD het schrappen van de dividendbelasting –kostenplaatje: inmiddels een kleine 2 miljard euro– in het regeerakkoord te fietsen.
Van dat plan geldt niet alleen dat het in de Tweede Kamer –als alle fracties geheel vrij zouden zijn in het uitbrengen van hun stem– op geen enkele manier een meerderheid heeft, maar ook dat het in de samenleving slechts minimale steun geniet.
Verreweg de meeste economen in Nederland zien er niets in, het CPB kan geen empirisch bewijs ontdekken voor de stelling dat het vestigingsklimaat hierdoor verbetert, ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf voelen zich zwaar bekocht, Nederlandse particuliere beleggers vrezen dat dit hun veel geld gaat kosten, enzovoort, enzovoort.
Zo gaat het er steeds meer op lijken dat premier Rutte, met nog enkele partijgenoten van hem, in deze kwestie alleen staat. En nogmaals, dat op zichzelf is geen sluitend bewijs dat hij ongelijk heeft. Maar het moet wel te denken geven.
Zeker als daar nog bij komt dat, zoals iedereen kan vaststellen, de minister-president voor zijn plan nauwelijks of geen steekhoudende, overtuigende argumenten heeft.
Nederland heeft op dit moment geen wet meer die een referendum over dit onderwerp mogelijk maakt. Zou dat wel het geval zijn, dan zou het er voor Ruttes plan somber uitzien. Volgens een recente peiling van De Hond ziet nog maar 16 procent van de kiezers er iets in.
De VVD is geen voorstander van referenda en referendawetgeving. Maar door het voeren van machtspolitiek à la de dividendbelasting, roept de partij een hernieuwde vraag om een referendumwet haast onvermijdelijk op.