Vragen en antwoorden tijdens boekpresentatie Oorspronkelijk
Tijdens de thema-avond Bijbel en schepping van dinsdag 29 augustus zijn diverse vragen gesteld aan de sprekers die op de avond zelf niet beantwoord konden worden. Hieronder reageren de sprekers alsnog op de vragen.
Prof. Slootweg
U neemt overeenkomsten waar, in genetica, in schedelvormen etc. etc. Vervolgens veronderstelt u afstamming. Op grond waarvan? Vereenzelvigt u overeenstemming en afstamming niet?
Overeenkomsten in genetica etc. zijn inderdaad geen bewijs voor gemeenschappelijke afstamming. Dat zijn ze echter wél als ze worden beschouwd in samenhang met de geologische tijdschaal. Als in een dieper liggende aardlaag fossielen worden gevonden die grote overeenkomst tonen met fossielen die in een meer oppervlakkige, dus jongere aardlaag liggen, is de conclusie dat het meer oppervlakkig liggende gefossiliseerde dier een nazaat is, van het dieper liggende. Het gaat dus om de combinatie van overeenkomst in eigenschappen en de geologische tijdschaal.
De Bijbel zegt dat de dood door één mens in de wereld is gekomen en wel door de zonde. Dat is toch strijdig met de gedachte dat de dood er al was in de dierenwereld?
In Romeinen 5:12 lezen we “..en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is…” Paulus spreekt hier dus over de dood van de mensen als gevolg van de zonde. Over dieren wordt in deze tekst niets vermeld.
Hoe kunt u het ontstaan van gescheiden geslachten evolutionair verklaren?
Dat kan ik niet. Evolutie verklaart niet maar beschrijft. We kunnen ook niet verklaren waarom de evolutie aanleiding heeft gegeven tot zoogdieren met vier poten, en niet bijv. tot zoogdieren met zes poten. De enige, voor de gelovige beschikbare, verklaring is dat God het zo heeft gewild. Voor een ongelovige is er geen andere verklaring, dan dat het de uitkomst is van blind toeval.
Hoe leest u Genesis 1 en 2? Gaat het daar om proza of poëzie?
Proza met de bedoeling een boodschap over het ontstaan van het heelal in voor hoorders en lezers van alle tijden begrijpelijke vorm.
Wat is het antwoord van de evolutieleer op de zevendaagse week? (n.b.: bedoeld zal zijn: de rustdag na zes dagen, zoals God die instelde in het vierde gebod).
Daar doet de evolutieleer geen uitspraak over; deze gaat over ontwikkeling van het leven in al zijn vormen op deze aarde. Mijn persoonlijke mening is, dat het spreken van God over een zesdaagse schepping gezien moet worden als accommodatie: aanpassing aan ons begripsvermogen. Ik laat dit punt graag liggen voor professionele bijbelwetenschappers.
In Genesis wordt beschreven dat de schepping in zes dagen heeft plaatsgevonden. Zou het zo kunnen zijn dat in onze dagen de Heere door kennis aan de huidige mens te geven [inzichten geeft] over de wijze waarop de schepping is gegaan?
Dat is zeker het geval. Door met gebruikmaken van de ons door God gegeven mogelijkheden, verdiepen we ons inzicht in de schepping en ook in de wijze waarop deze tot stand kwam.
U gebruikt Augustinus voor uw standpunten. Augustinus gebruikt in zijn geschriften ook veelvuldig eeuwen en geen miljoenen jaren. Dit is voor uw standpunt toch niet direct een steun? Daarnaast wil scheppen in beginsel niet zeggen dat in deze schepping ook al niet een einde geschapen kan zijn met ontwikkeling in soorten.
De opvattingen over eeuwen dan wel dagen bij Augustinus heb ik niet besproken. Het ging mij om het punt van dood van dieren en het al dan niet onveranderlijk zijn van de ooit geschapen dieren, los van de discussie over de tijdsduur van de schepping. De kerkvader blijkt van mening te zijn dat (1) de dood van dieren een met de schepping gegeven feit is en geen gevolg van de val van Adam en dat (2) in de schepping verdere ontwikkeling van dieren aan de orde is. Of dit laatste dan een verdere ontwikkeling is uit één oervorm of niet, is hier niet aan de orde. Het gaat om het punt dat er in zijn opvatting ook in een voltooide schepping kiemen liggen voor verdere ontwikkeling.
Dieren die elkaar voor de zondeval opeten: Hoe rijmt u dit met Genesis 1:30 ‘Maar aan al het gedierte der aarde het groene kruid tot spijze gegeven’?
Dit betreft naar het inzicht van velen de alleen aan Adam in de hof van Eden bekende dieren. Een andere opvatting is, dat dit aangeeft dat het plantenrijk het fundament is van alle leven: plantenetende dieren worden opgegeten door vleesetende dieren, de vleesetende dieren gaan dood en hun vergane lichamen vormen ‘mest’ voor de aarde waaruit weer nieuwe gewassen ontstaan die op hun beurt voedsel zijn voor de planteneters. Zo is er een levenscyclus, gevoed door het groene kruid.
Hoe verklaart prof. Slootweg de afdrukken van dinosaurussen naast enorme menselijke voetafdrukken in de Paluxy River bij Glenn Rosé Texas? Richard Dawkins zegt: Als dit waar is gaat heel het evolutieverhaal onderuit. Daarom zegt men dan deze menselijke voetafdrukken later aangebracht zijn. Ben benieuwd wat u daarover vindt?
Dit is een verhaal dat we tegenwoordig ‘nep’ zouden noemen. Voor een uitvoeriger verhandeling hier over verwijs ik naar: http://www.talkorigins.org/indexcc/CC/CC101.html
Is er op grond van vondsten en bestudering van fossielen, voorwerpen, schedels, kunstvormen en aardlagen bewijs voor de stelling dat de aarde minimaal enkele miljoenen jaren oud is?
Bewijs hiervoor wordt gevonden in de zogenaamde radiometrische datering. Verhoudingen tussen isotopen (atomen van hetzelfde element maar met een klein onderling verschil) geven een aanwijzing over de ouderdom van het materiaal dat deze isotopen bevat.
Ik heb gemerkt dat u het woord van de mens als gezaghebbend bestempeld. Fijn dat er artiesten tekeningen maken van dieren die elkaar opeten. Maar hoe legt u met die zienswijze dan Genesis 1:30 uit? ‘Maar aan al de dieren van de aarde, aan alle vogels in de lucht en aan al wat over de aarde kruipt, waarin leven is, heb Ik al het groene gewas tot voedsel gegeven. En het was zo.’
Reeds beantwoord, zie bovenstaand. Bijkomend argument, dat het alleen om de aan Adam bekende dieren zou gaan, is het ontbreken van de vissen in deze tekst. Ook insecten blijven buiten beeld.
De Bijbel spreekt over de ‘boom des levens’ waarvan de vrucht tot onsterfelijkheid, eeuwig leven leidt. Die komt niet alleen voor in Genesis 2 en 3, maar ook in Spreuken en in Openbaring. Heeft er volgens u zo’n fysieke boom in de paradijstuin gestaan? Wat zou onsterfelijkheid dan geweest zijn?
Na de zondeval staat er: “Nu dan, dat hij zijn hand niet uitsteke en neme ook van den boom des levens en ete en leve in eeuwigheid.”
In feite is dit een extra argument voor de sterfelijkheid van de dieren, ook al vóór de val. Adam en Eva werden niet onsterfelijk geschapen, maar hun onsterfelijkheid berustte op het eten van de vruchten van de boom des levens. Eten van deze boom door de dieren, is niet aan de orde.
De Bijbel spreekt over de goede schepping – maar in uw ogen was er bij Adam en Eva al sprake van de dood in het dierenrijk en bij de voorouders van Adam en Eva – hoe ziet u dat samengaan met Gods getuigenis dat alles zéér goed was? U stelt dat de evolutie niet wreed is, dat dieren geen moreel besef hebben en het dus góéd was. Maar er is volgens Paulus lijden ontstaan, een zuchten van de hele schepping (Rom. 8)?
Dit lijden en zuchten wijst op de verstoorde verhouding tussen mens en dier. Heden ten dage zien we om ons heen welke problemen deze verstoorde verhouding zoal teweegbrengt. Paulus spreekt hier over dienstbaarheid en heerschappij, termen die niet aan de orde zijn in het verkeer tussen dieren onderling, maar juist wèl als het gaat om de verhouding tussen de mens en zijn leefomgeving: milieu en alles wat daarmee samenhangt, inclusief de dieren maar ook de rest van de natuur. De uitspraak van God over de zeer goede schepping heeft betrekking op het geheel, zoals ik in mijn verhaal heb geprobeerd duidelijk te maken. In een zeer goed en evenwichtig geheel kunnen sommige onderdelen naar ons idee minder geslaagd zij; zoals in een kunstig schilderij donkere tinten nodig zijn om de lichtere kleuren te accentueren.
“Survival of the fittest” en natuurlijke selectie worden beschouwd als een belangrijk mechanisme voor evolutie. Je verwacht dan een voortdurende verbetering. Klopt dat eigenlijk wel? Hoe past dat bij het Bijbelse beeld van de zondeval en de schepping die onder de vloek ligt door de mens, die aan de ijdelheid onderworpen is en als in barensweeën is en zucht en reikhalst naar de wederkomst (Rom. 8)? En hoe tot het zaligspreken van armen en zwakken? En hoe verhoudt het zich tot de leer van de voorzienigheid, dat God álle dingen weet en onderhoudt, zodanig dat er geen haar van ons hoofd valt buiten Zijn wil?
Enkele aspecten van deze vraag zijn al eerder aan de orde geweest. “Survival of the fittest’ is maar één aspect van de evolutieleer. Voor een theïstisch evolutionist is het niet ‘survival of the fittest’, maar Gods voorzienig handelen dat de evolutie leidt. Wat dit bestuur door God betreft is er geen verschil tussen de evolutie en ons eigen persoonlijk leven: er valt geen haar van ons hoofd buiten Zijn wil, en evenmin zijn er in de loop der eeuwen opéénvolgende levensvormen ontstaan, buiten Zijn wil. Over Romeinen 8 heb ik tevoren al antwoord gegeven. En het zaligspreken van armen en zwakken betreft de vrucht van het werk van Christus. Het arme en zwakke dat zich tot Hem wendt, ontvangt genade. Gods majesteit en macht komen ook los van het verlossend werk van Christus tot uiting. Daarvan wordt met name in het Oude Testament overvloedig bewijs geleverd.
Dr. Paul noemt in z’n boek Phillip Johnson, die zegt dat de geologische kolom en het fossiele archief in de loop van de decennia alleen maar problematischer is geworden voor darwinisten (406), m.n. vanwege het ontbreken van tussenvormen. U stapt daar nogal luchtig overheen. Is dat niet een ernstig manco aan de theorie?
In mijn verhaal heb ik aangegeven, dat er ruim voldoende tussenvormen aanwezig zijn, en hun aantal neemt nog voortdurend toe. Het gaat daarbij echter niet om tussenvormen als schakel tussen compleet ontwikkelde dieren, maar om anatomische structuren. Ik refereerde aan het voorbeeld van botjes die bij de reptielen het kaakgewricht vormen, en bij de zoogdieren de in het middenoor gelegen gehoorbeentjes. Deze verschuiving laat zich in de tijd volgen. En zo zijn er meer voorbeelden.
Die éne cel onderaan de Tree of Life, Luca, ‘Last universal common ancestor’, moet al ongelooflijk complex zijn geweest. Hoe kan die ooit ontstaan zijn?
De evolutieleer gaat over de relatie tussen levende wezens en hun volgorde in de tijd; ontstaan van de eerste cel is daarvan slechts een klein onderdeel. Het feit dat we hieromtrent onwetend zijn, doet aan andere gegevens die wijzen op evolutie, geen afbreuk. Zoals de hele evolutie verloopt onder beheer van Gods voorzienigheid, zal ook deze cel hierin zijn oorsprong hebben. Misschien zullen we ooit kunnen achterhalen, op welke manier God deze cel tot aanzijn heeft geroepen.
Hoe kan survival of the fittest leiden tot menselijke vaardigheden die geen voordeel opleveren: muzikaliteit, kunstzinnigheid, religiositeit, nadenken over universum?
Zoals al eerder gezegd, leidt God de evolutie in Zijn voorzienig handelen. ‘Survival of the fittest’ zou één van de door Hem voor dit doel gebruikte methoden kunnen zijn, maar zeker niet het enige. God heeft gewild, dat er mensen zouden zijn, met inderdaad onder meer muzikaliteit, kunstzinnigheid, religiositeit, nadenken over universum, en nog vele andere unieke menselijke eigenschappen. Wij hoeven de materialistische evolutionist niet te volgen in zijn pogingen voor deze eigenschappen een materialistische verklaring te vinden. Zij zijn er omdat God dat heeft gewild, los van het feit of zij overlevingsvoordelen bieden. Als ze die al bieden, en dat zou best het geval kunnen zijn, doet dat aan de bedoeling van God met de mens niets af.
Waarom is er dan straks op de nieuwe aarde wel goed dat dieren elkaar niet opeten en tijdens de schepping wel?
Over het leven van dieren op de nieuwe aarde biedt de Bijbel mijns inziens geen duidelijke tekst. Mogelijk heeft de vraagsteller de teksten uit Jesaja 11 en Jesaja 65 in gedachten. De vraag daarbij is of hier in concrete termen wordt geduid op de nieuwe aarde of in dichterlijke termen over vrede voor Jeruzalem. Met name Jesaja 65 waarin wordt gesproken over het sterven van mensen, doet vermoeden dat het laatste het geval is.
Bij diverse auteurs vinden we ook de mening dat in deze teksten het herstel van de relatie tussen de mens en de dierenwereld, verstoord door Adams val in de hof van Eden, wordt beschreven. De natuur, na de val bedreigend voor de mens (en daarbij inbegrepen zijn veestapel als onderdeel van zijn leefwereld) vormt nu geen gevaar meer. Bron voor deze gedachte is het feit dat steeds koppels van tamme en wilde dieren worden genoemd; niet bijvoorbeeld dat de leeuw niet meer achter de gazelle zal jagen. De harmonie in de hof van Eden is hersteld.
Is de veronderstelling dat evolutie alleen passief is, geleid door factoren in de omgeving van organismen? Of is het te veronderstellen dat er een richting, een drijvende kracht achter zit, een plan vanuit organismen zelf? Als we evolutie in de toekomst zouden projecteren, zou doorgaande evolutie dan verder ook alleen passief verlopen?
Evolutie is niet alleen geleid door factoren in de omgeving van de organismen maar er zit ook een drijvende kracht vanuit de organismen zelf achter. Er is een hele tak van evolutiebiologie, de zgn. evo-devo (evolution – development) die zich met dit aspect van de evolutie bezig houdt. Ik interpreteer deze beide aspecten, zowel extrinsiek (omgeving) als intrinsiek (vanuit het organisme zelf) als methoden waarmee God werkt in Zijn voorzienig handelen met Zijn schepping, zowel onderhoudend als ook voortgaand scheppend. Sommige aspecten hiervan kunnen wij in ons wetenschappelijk onderzoek beschrijven, ongetwijfeld is er ook veel dat voor ons verborgen is en blijft. God is veel groter dan wij kunnen bevatten; niet alleen als Persoon maar ook in Zijn handelen. En wat de toekomst betreft, die ligt in Zijn Hand. Of er nog doorgaande evolutie is, weet ik niet.
Het experiment dient als basis van de natuurwetenschap; iets bestaat pas als het experimenteel aantoonbaar en reproduceerbaar is. Prof. Slootweg gaf aan dat wanneer een proces niet experimenteel aangetoond kan worden, dit nog niet betekent dat dit proces niet bestaat; hoe is dit aanvaardbaar bij het bedrijven van natuurwetenschap bekeken vanuit het oog van de wetenschapsfilosofie?
Dat iets pas bestaat als het experimenteel aantoonbaar en reproduceerbaar is, is een misvatting. Ik weet dat ik besta; dat behoeft geen experimenteel bewijs en ik ben evenmin reproduceerbaar. Wetenschap beschrijft op basis van waarnemingen en soms kunnen we veronderstellingen formuleren over de manier waarop iets tot stand is gekomen en incidenteel kunnen we onze hypothese experimenteel verifiëren, maar heel vaak ook niet. Als ik in de kast een aangevreten stuk kaas vind en enkele keuteltjes, veronderstel ik dat er een muis was, ook zonder dat ik de muis heb gezien en ik neem passende maatregelen. En voor mijn eigen vakgebied: om vast te stellen dat een patiënt een bepaalde ziekte heeft, hoef ik alleen maar te observeren. De patiënt is niet gebaat bij de gedachte dat zijn ziekte een illusie is omdat ik zijn kwaal niet experimenteel kan nabootsen. En zo zijn er talloze voorbeelden te geven.
Prof. Degens
In hoeverre kunt u de typologische opvatting in de wetenschappelijke wereld uitdragen?
De typologische opvatting is een lang bestaande opvatting. Een recent boek door Michael Denton (1) propageert dit idee en beschrijft dat dit idee ook ten tijde van Darwin veel aanhang had, onder andere door Richard Owen. Tegenwoordig zijn er veel meer wetenschappers die problemen zien in de evolutietheorie zoals die thans algemeen wordt gepresenteerd, en men zoekt en presenteert alternatieven. Het typologische model kan daardoor wellicht in de nabije toekomst ook meer aandacht krijgen in de seculiere wetenschappelijke wereld. Tot nu toe is het moeilijk om dit model in de wetenschappelijke wereld uit te dragen.
Als evolutie niet klopt, waarom hebben walvissen dan heupgewrichten, want volgens schepping is er geen relatie tussen walvis en paard.
De heup bij mensen en paarden en andere landzoogdieren is direct verbonden met de wervelkolom. In de walvissen is er geen dergelijke verbinding. Bovendien hebben de genoemde botten geen functie in de voortbeweging maar mogelijk wel in de voortplanting, waar de botten een belangrijke functie vervullen voor de aanhechting van spieren van onder andere de penis (2).
Met Crispr CAS lukt het positieve mutaties te initiëren. Dat wijkt af van de stelling dat mutaties alleen negatief zijn?
CRISPR is een afkorting voor Clustered Regularly Interspaced Short Palindromic Repeats. CAS is een enzym dat bepaalde DNA-sequenties herkent en daar het DNA in stukjes knipt. In een bacterie zijn dit stukjes virus-DNA, die als het ware de vijand van de bacterie representeren. Als die stukjes DNA worden overgeschreven naar RNA plakt een CAS zich eraan vast en dit CAS-RNA complex zoekt dan in de cel DNA dat bij dit RNA past. Wanneer dan dit RNA-Cas complex aan het DNA van het virus bindt breekt het het DNA van het virus af, en daarmee is het gevaar van de virale infectie geweken.
Dit is een complex systeem en wetenschappers gebruiken nu deze ‘tool’ om gericht veranderingen in het genetisch materiaal aan te brengen. Het geheel wijst sterk op ontwerp en alleen als het hele systeem aanwezig is kan het functioneren. De ontdekking wees er ook op dat bacteriën complexer zijn dan algemeen aangenomen. Ik denk dat we hier niet zozeer te maken hebben met mutaties maar meer met een effectief systeem waarbij stukjes viraal DNA in een speciaal deel van het genoom van een bacterie (de CRISPR regio) worden ingebouwd met de specifieke bedoeling een voorbeeld te hebben van hoe een virus-DNA (of RNA) eruit ziet om die dan effectief te lijf te kunnen gaan (je zou kunnen zeggen, een immuunsysteem in de bacterie).
Is er wel evolutie binnen vormen/ typologieën? Wat is uw visie op dood vóór de zondeval bij dieren? Of is er sprake geweest van aanpassing?
Voor Darwin zag men dat er zeer veel mogelijk was in de plantenteelt en dierfokkerij. Men wist wel degelijk dat niet alle paarden en honden hetzelfde waren en dat men door gericht te fokken en telen specifieke planten en diervormen kon verkrijgen. Er is dus wel degelijk variatie binnen een type mogelijk, en aanpassing aan veranderende omstandigheden, ook van generatie op generatie.
Ik denk dat er voor de zondeval geen dood bij dieren was en denk dat bij de zondeval ook de dood intrad in de dierenwereld.
Evolutietheorie heeft sterke papieren, dat geldt ook voor de veronderstelling dat de aarde en het heelal zeer oud zijn. Denk aan de astronomische waarnemingen: alsof God een ‘kosmisch vuurwerk’ heeft gemaakt dat mensen nu via de Hubble kunnen zien?
De heersende theorie over het ontstaan van het heelal is de Big Bang theorie. Volgens deze theorie is het heelal ouder dan 14 miljard jaar. Hoewel deze theorie algemeen wordt aangenomen zijn er ook wetenschappers die grote tekortkomingen in de theorie zien (3), onder andere het gebrek aan experimentele aanwijzingen in de Large Hadron Collidor voor dark matter. Ook is het onwaarschijnlijk, volgens de tweede hoofdwet van de thermodynamica (alles neigt naar wanorde/toename van entropie), dat uit iets ongeorganiseerds het huidige complexe heelal, inclusief de complexe levensvormen, is ontstaan (waarbij het heelal een gesloten systeem is; immers daar moeten we het mee doen).
… of de geologische kolom met fossielen waar Slootweg over sprak?
De evolutietheorie heeft een lange tijd nodig voor gemeenschappelijke afstamming. Er zijn aanwijzingen, zoals polystrate fossielen en de snelle afzettingen tijdens rampen als de Mt. St. Helens eruptie, dat aardlagen snel kunnen vormen. Bovendien is het niet noodzakelijk zo dat de onderste aardlagen de oudste zijn. Een mengsel deeltjes kan zich spontaan sorteren in lagen (4, 5) wat niets met tijd te maken heeft.
… of de fylogenetische stamboom, die nu nog ‘zuiverder’ wordt door DNA-onderzoek zodat er ‘evolutionaire afstand’ kan worden gemeten?
De fylogenetische boom maakt gebruik van eigenschappen van organismen om deze te rangschikken in een bepaalde volgorde. Zo kan men ook schroeven en spijkers indelen, of motorvoertuigen, maar dat zegt nog niets over gemeenschappelijk afstamming. Het is een manier om dingen, in dit geval planten en dieren, systematisch in te delen, maar is niet gelijk aan bewijs voor gemeenschappelijke afstamming. In de laatste decennia worden ook overeenkomsten in DNA-sequenties gebruikt, maar hier is het vaak zo dat de DNA-sequenties de veronderstelde evolutie niet bevestigen (bijv. (6)).
Hoe moeten we omgaan met die waarnemingen die slecht in te passen zijn in een jonge aarde, het omphalisme?
Data die slecht in te passen zijn in een jonge aarde moeten kritisch bekeken worden, evenals een evolutionist of een ander die in een oude aarde gelooft kritisch moet kijken naar data die niet passen bij een oude aarde. Zo zijn er bijvoorbeeld dateringsmethoden die een veel jongere aarde aangeven, zoals de hoeveelheid helium in de atmosfeer die minder is dan verwacht op grond van wat door radioactief verval gevormd zou moeten zijn op een 4.5 miljard jaar oude aarde (7). Een ander voorbeeld is de leeftijd van verkoold hout dat op grond van radiohalo’s wel eens veel jonger (een paar duizend jaar en niet miljoenen jaren) gedateerd zou moeten worden (8).
Prof. Slootweg noemt de overeenkomsten in DNA als genetische code voor alle levende wezens als een sterke aanwijzing voor gemeenschappelijke afstamming – hoe terecht is dat?
De overeenkomsten in DNA als genetische code kunnen inderdaad als argument voor gemeenschappelijke afstamming gebruikt worden. Het kan evengoed als argument voor ontwerp gebruikt worden. Talloze computerprogramma’s (wellicht alle) gebruiken bits als code voor programmering, dat in al deze gevallen door een intelligente programmaschrijvers is gebruikt. De informatie in de digitale en DNA-code kan alleen van intelligentie komen, een aanwijzing dat er een intelligente ontwerper achter de informatie in het DNA zit.
U hamert vooral op de problemen in de theorie, waarvan een darwinist zal zeggen: wacht nog tien jaar, dan weten we het.. is het fair om een behoorlijk doortimmerde theorie af te zwakken vanwege nog niet opgeloste problemen erin? Voortdurend worden fylogenetische stambomen aangepast, en bijgesteld.. dat is toch eigen aan een theorie?
Inderdaad is de wetenschap continu bezig met het aanpassen en bijstellen van theorieën. Dus dat fylogenetische bomen worden aangepast is niet per se een aanwijzing dat de theorie niet zou deugen. Dawkins (9) stelt dat kunstmatige selectie een experiment is waarmee de effectiviteit van natuurlijke selectie getoetst kan worden. Hoewel kunstmatige selectie in korte tijd van generatie op generatie grote veranderingen kan bewerkstelligen, bereikt het altijd een grens; een duif blijft een duif en een hondachtige blijft een hondachtige. Dit is precies wat het typologische model voorspelt en wat gezien wordt in de fossielen; systematisch ontbreken fossielen.
Noten
1. Denton M. Evolution: still a theory in crisis. Seattle, WA: Discovery Institute Press; 2016, 354 p.
2. Dines JP, Otarola-Castillo E, Ralph P et al. Sexual selection targets cetacean pelvic bones. Evolution; international journal of organic evolution. 2014; 68(11):3296-306.
3. Arp H et al. An open letter to the scientific community. New Scientist. 2004; May 22.
4. Fineberg J. From Cinderella’s dilemma to rock slides. Nature. 1997; 386:323-4.
5. Makse HA, Havlin S, King PR, Stanley HE. Spontaneous stratification in granular mixtures. Nature. 1997; 386:379-82.
6. Novacek MJ. Mammalian phylogeny: shaking the tree. Nature. 1992; 356(6365):121-5.
7. Cook MA. Where is the earth’s radiogenic helium? Nature. 1957:213.
8. Gentry RV, Christie WH, Smith DH et al. Radiohalos in coalified wood: new evidence relating to the time of uranium introduction and coalification. Science. 1976; 194(4262):315-8.
9. Dawkins R. The greatest show on earth. The evidence for evolution. London, UK: Transworld Publishers; 2009.
Dr. Klaassen
De grootste moeite is er met de uitleg van de eerste hoofdstukken van Genesis: wat is historie, wat is beeldspraak. Maar van sommige woorden/teksten in dit deel is ieder wel overtuigd dat er sprake is van beeldspraak:
Gen. 1:20: “En God zeide: Dat de wateren overvloedig voortbrengen een gewemel van levende zielen”, kt: “Versta daardoor de dieren, die leven en gevoelen, en uit zulke oorzaak zich bewegen.”
Gen. 2:7, “en de HEERE God had de mens geformeerd uit het stof der aarde en in zijn neusgaten geblazen de adem des levens”, kt: “Dit is menselijkerwijze van God gesproken, en wijst ons aan dat de ziel des mensen niet is geschapen uit enige voorgaande materie, gelijk de zielen der beesten, Gen. 1:20, 21, 24, maar uit niet, door Gods Geest, en van buiten den mens ingestort.”
Gen. 3:1, “de slang zal het Zaad van Eva de verzenen vermorzelen” – kt: “Dat is, de duivel en zijn zaad zullen Christus en Zijn gemeente vervolgen, maar niet kunnen uitroeien en verderven.”
- Als zulke cruciale teksten al beeldspraak bevatten – waarom is het dan zo belangrijk om uit te gaan van een letterlijke slang, van een letterlijk paradijs en van een verschil tussen de ziel van de mens en de geest van een dier?
Dat er in Gen. 1-3 soms sprake is van beeldspraak betekent natuurlijk niet dat alles beeldspraak is. Soewieso bevatten de eerste hoofdstukken van Genesis weinig beeldspraak, aldus oudtestamenticus John Currid. Meestal kan een lezer intuïtief reeds aanvoelen wat beeldspraak is en wat niet. Het vermorzelen van de verzenen van het Zaad van Eva mag dan beeldspraak zijn, het is evenwel niet minder letterlijk in de zin dat het naar een reëel gebeuren verwijst dat in tijd en plaats heeft plaatsgevonden (op Golgotha). Het inblazen van de levensadem in de mens is een antropomorfe wijze van spreken die je als accommodatie zou kunnen zien, maar wel letterlijk gebeurd is in tijd en plaats. De reden dat Gen. 1-3 als historie opgevat moet worden heeft vooral met de grammatica te maken. ‘Genesis 1-3 draagt alle kenmerken van Hebreeuwse historische vertelling’ (John Currid), zoals het voorkomen van de waw met het imperfecte werkwoord, iets wat je ook op andere plaatsen, zoals het Abrahamverhaal ziet terugkomen en waar het overduidelijk op historische gebeurtenissen betrekking heeft.
Bij theïstische evolutionisten komen we de opvatting tegen dat het ‘beeld Gods’ een ‘toegenomen zelfbewustzijn, cognitieve explosie’ is (Denis Alexander, Van den Brink) en de zondeval ‘de verkeerde afslag nemen, niet naar Gods stem luisteren’. In de gereformeerde theologie belijden we de noodzaak van een volkomen Zaligmaker, Die Mens moest worden, de dood moest ingaan om verloren, vijandige zondaren te kunnen redden. Kunnen we die opvattingen bijeen krijgen?
Ik denk het niet. Bij theïstische evolutionisten bestaat de tendens zowel de unieke betekenis van het beeld Gods als de zonde te minimaliseren. Immers, als de mens al een zelfzuchtig wezen is, dan is de zondeval feitelijk niet meer dan onvermogen die zelfzuchtige tendensen te onderdrukken. De ernst van de ‘moedwillige ongehoorzaamheid’ (zondag 4) komt zo onvoldoende uit de verf. Het kruis laat op verpletterende wijze zien hoe God tegen de zonde aankijkt. In zijn ‘Belijdenissen’ vertelt Augustinus hoe hij als jonge jongen met zijn vrienden peren ging stelen. En Augustinus legt uit: dat ging helemaal niet om de peren, want die gooiden we gewoon weg – het ging om het gevoel van autonomie, toen al zo jong: ik doe wat ik wil. En hij zegt: ik genoot ervan… dat gevoel van zelf baas zijn… Dat is zonde: doen wat je zelf wilt, omdat je geen God boven je wilt hebben, maar eigenlijk zelf een kleine god wilt zijn. Dat is de reden waarom God de zonde zo ernstig straft.
Bestaat Gods beeld alleen uit geestelijke eigenschappen? God is geest?
Er bestaan twee benaderingen van het beeld Gods. De meer ontologische benadering wijst dan vooral op overeenkomsten die de mens met God heeft: ratio, gevoel, wil etc. De functionele benadering ziet het beeld Gods vooral in de taak die de mens krijgt: om onderkoning te zijn in Gods schepping. Dit volgt uit de taakomschrijving die de mens meekrijgt, direct nadat het beeld Gods ter sprake komt: laten zij heersen over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht, over het vee, over heel de aarde en over al de kruipende dieren die over de aarde kruipen. Het beeld Gods bestaat dan vooral daarin dat de mens als afspiegeling van de grote Koning de aarde mag bewerken en onderhouden (Gen. 2: 15).
Prof. Paul
Als het christelijk geloof en evolutiebiologie niet samengaan, en evolutie sterker blijkt te staan dan u dacht, bent u dan bereid uw geloof op te geven?
Het is nodig om onderscheid te maken tussen hoofd- en bijzaken in het geloof. In het geloof gaat het in de eerste plaats om de aanvaarding van Gods Woord en pas in de tweede plaats over onze interpretatie ervan. Bij de interpretatie is er verschil van mening tussen christenen, zoals blijkt in de opvattingen over kerk-zijn, ambten, aard van het gezag van de Bijbel, doop, verbond, Israël en toekomstverwachting. We moeten leven met deze onvolkomenheid in uitleg. Bij de evolutietheorie zie ik veel spanningen tussen die theorie en de Bijbel, en het lukt mij niet om die twee in overeenstemming te brengen. Daarom wijs ik de evolutietheorie af, maar toch is de kern van het geloof hiervan onderscheiden, want dat is het geloof in de Zaligmaker Jezus Christus. De meeste christenen zullen op bepaalde punten zich wel vergissen, en toch is hun eeuwige behoud hiervan niet afhankelijk. Daarom is ‘opgeven van uw geloof’ niet aan de orde.
Mijn tegenvraag is: hoe denkt u dat de evolutietheorie sterker kan blijken te staan? Het gaat over hypothetische reconstructies van het verleden en er zullen hooguit sterkere aanwijzingen komen, maar die geven nog steeds geen zekerheid. Er zijn de laatste jaren heel wat punten aangedragen die de evolutietheorie zouden versterken, vooral in de genetica. Maar binnen het jaar kwamen er van de kant van andere wetenschappers ernstige bezwaren. Met andere woorden: ‘sterker staan’ is vaak maar relatief en erg tijdelijk. Verder verwijs ik naar mijn boek, waar in hoofdstuk 1 de aard van de historische reconstructies besproken wordt.
Is het klassieke Bijbelse geloof in de schepping in zes dagen verenigbaar met de gedachte dat de tijdseenheid van 24 uur pas vanaf de vierde dag een feit was?
In Genesis 1 wordt geen onderscheid gemaakt in de aanduiding ‘dag’ in het begin en het slot van het hoofdstuk. Alle scheppingsdagen hebben een avond en een morgen. Het is waar dat pas op de vierde dag de hemellichamen geschapen werden, maar de lengte van een dag is wel afhankelijk van licht, maar niet van speciale lichtdragers. Bovendien worden elders de dagen als onderling gelijk opgevat. Dat gebeurt in Exodus 20:11 en 31:17. Daar staat niet ‘in drie tijdperken en drie dagen heeft God de hemel en de aarde gemaakt’, maar ‘in zes dagen’. Er is exegetisch geen enkele aanwijzing dat iets anders dan gewone dagen bedoeld zijn.
Ik vermoed dat de vraag ingegeven is door het zoeken naar ruimte voor een oude aarde. Echter, op deze manier kunnen de problemen met de fossielen niet opgelost worden, want de dieren zijn pas op de vijfde en zesde dag geschapen.
Vandaag publiceren twee schoolleiders een Open brief in het Reformatorisch Dagblad waarin ze oproepen tot het instellen van een brede commissie. Hoe kijkt u daar tegenaan? U zegt ook tegen leidinggevenden: ‘Starre standpunten en ongefundeerde uitspraken helpen niemand verder’ – wat moeten scholen en kerken doen? Wanneer is iemand een ‘ketter’ of een ‘valse leraar’ (2 Petr. 1), waar we afstand van moeten nemen? Wanneer is er nu sprake van aantasting van het Schriftgezag? In hoeverre is de Schriftvisie van iemand debet aan zijn al of niet aanvaarden van de evolutietheorie als methode van Gods schepping?
Het lijkt mij goed dat deze brede commissie er komt, want er is veel behoefte aan leiding op dit gebied. Daarbij hoop ik dat deze commissie vooral de didactische en pedagogische invalshoek kiest.
Het oordeel wanneer iemand een ketter of valse leraar is, is een zaak van de algemene christelijke kerk (en van belijdenisgeschriften), niet van een commissie. Het is logisch dat kerkenraden bij benoeming van jeugdwerkers vragen hoe zij over dit onderwerp denken. Hetzelfde geldt voor scholen in hun benoemingsbeleid, zeker bij vakken als biologie en aardrijkskunde. Ik bedoel echt niet dat er ruimte moet zijn voor alle opvattingen. Er zijn zeker grenzen die getrokken moeten worden. In mijn boek heb ik die grens gelegd bij de ontkenning van de historiciteit van Adam en Eva. Wie dat doet, komt in strijd met Genesis en met de Brief aan de Romeinen.
Ik bedoelde met mijn uitspraak enige ruimte te vragen voor ‘zoekers’. Ik kom veel mensen tegen in onze achterban die graag de Bijbel als Gods Woord aanvaarden, en ook trouw naar de kerk gaan, maar door studie, literatuur en gesprekken met andersdenkenden aan het twijfelen zijn geraakt op het punt van schepping en evolutie. In deze gevallen werken ‘starre standpunten en ongefundeerde uitspraken’ niet. Wanneer zulke jongeren, studenten en wetenschappers alleen maar te horen krijgen wat ze verplicht zijn te geloven, trekken ze meestal de conclusie: ‘Ze hebben er geen verstand van, begrijpen mijn worsteling niet en kunnen mij niet helpen’.
In deze situaties is mijn pleidooi: ga naast die ander staan, vraag waar de problemen mee te maken hebben en probeer in een gezamenlijke zoektocht verder te komen. Dat kan ook door met elkaar andere literatuur te lezen en te bidden om de leiding door Gods Geest. Alleen maar een formele afbakening van wat nog net wel en wat net niet kan, leidt tot hete hoofden en koude harten. Mijn bedoeling is dat er geestelijk leiding geboden wordt. In onderwijsinstituten wordt het steeds belangrijker dat de scholieren en studenten om kunnen gaan met botsende perspectieven in de maatschappij, om ze te leren onderscheid te maken tussen hoofd- en bijzaken en hen zo te vormen. De grote uitdaging voor de kerken, de christelijke scholen en de christelijke media is in de komende tijd: geestelijk leiding bieden op dit gebied en de ander echt helpen de goede weg te gaan. Dat is vooral: leven vanuit het besef van Gods schepping en getuige van Christus zijn in een seculiere maatschappij. Dat komt ook tot uiting in de manier waarop we discussiëren en met elkaar omgaan.