Mag een drukkerij nee zeggen tegen een verzoek om reclame te maken voor doelen die tegen zijn overtuiging ingaan? Volgens het College voor de Rechten van de Mens wel. Als het bedrijf maar nooit mensen als klant weigert.
Een bedrijf dat promotieartikelen maakt kreeg in juni 2009 het verzoek om handdoeken te bedrukken met het opschrift ”Gay Sport Nijmegen PINK Tournament 2009”. De zaak wees die opdracht af en verwees naar de leveringsvoorwaarden. Daarin stond dat hij zich gebonden achtte aan de christelijke ethiek.
De vragende organisatie voelde zich echter gediscrimineerd op grond van seksuele oriëntatie en stapte naar de Commissie Gelijke Behandeling (CGB, vanaf 2012 College voor de Rechten van de Mens). Die ging echter niet mee in de klacht.
De aanbieder van handdoeken was immers best bereid om drukwerk te doen voor een homo-organisatie, „mits het een tekst of afbeelding betreft waar zij gelet op haar geloofsovertuiging achter kan staan”, oordeelde de CGB in maart 2010. Daarmee was er sprake van een „beperking in het aanbod.” Die beperking gold het product, niet de klant.
De wetgeving rond gelijke behandeling is niet bedoeld om bedrijven te verplichten alle diensten te laten leveren die worden gevraagd. „Een kledingzaak mag best alleen dameskleding verkopen, maar is het verboden mannen de toegang tot de zaak te weigeren”, aldus de commissie. Elke andere benadering zou „onwerkbare effecten” hebben.
In de maand dat de commissie deze uitspraak deed, klopte elders in het land een andere homo-organisatie aan bij een drukkerij met het verzoek om pennen te laten drukken met een tekst die paste bij de doelstelling van de organisatie. De ondernemer weigerde dit omdat hij op grond van de Bijbel meende dat „seksualiteit door God slechts bedoeld is voor man en vrouw.”
Ook deze organisatie stapte naar de CGB. Die oordeelde in november 2010 precies gelijk als in de handdoekenkwestie. Deze drukker wilde niemand kwetsen, maar wilde evenmin „meewerken om iets te promoten wat tegen zijn geloof indruist.”
Deze drukker hanteerde eveneens een „beperkt aanbod.” Deze beperking is, aldus de CGB, „als zodanig niet onderscheidmakend”, omdat er geen personen worden uitgesloten. Beide ondernemers willen nu niet meer in de publiciteit met hun zaak.
Dat deze zaken voor de commissie komen, is niet vreemd, omdat dit soort vraagstukken in veel westerse landen voorkomt. Opvallend is echter dat in andere landen vaak anders wordt geoordeeld. In de Verenigde Staten zijn veel ondernemers in vergelijkbare zaken wel veroordeeld.
Een bekende zaak is die van de banketbakker in Belfast in Noord-Ierland, in het Verenigd Koninkrijk. Die wees het verzoek af om een taart te bakken met de oproep ”Support Gay Marriage”. Deze bakker werd twee keer door de rechter veroordeeld voor discriminatie van homoseksuelen. Zou het zijn gegaan om ”Support Marriage”, dan zou de bakker die taart wel hebben gemaakt, dus maakte hij duidelijk verschil vanwege die homoseksualiteit. Volgende maand dient de zaak van de bakker bij het Britse hooggerechtshof.
Gelijke behandeling in de wet
De Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) was begin jaren negentig bedoeld om duidelijkheid te scheppen rond de wettelijke positie van homoseksualiteit. Grotendeels is die helderheid er wel gekomen. Alleen rond het leveren van diensten is het beeld meer diffuus. De Europese Commissie werkt al sinds 2008 aan een Equal Treatment Directive (ETD), maar het laatste nieuws van deze zomer is dat Duitsland en Polen dwars liggen. Belangrijkste bezwaar is dat deze richtlijn ondernemers te veel beperkt. Christelijke lobbygroepen in Europa vrezen dat de richtlijn veel scherpere lijnen zal trekken dan de Commisie Gelijke Behandeling in de uitspraken van 2010.
serie Geweten in de knel
In een zesdelige serie verkennen we aan de hand van concrete casussen de ruimte voor gewetensbezwaren in verschillende landen. Vandaag deel 6 (slot): verschillen in jurisprudentie tussen Nederland en de angelsaksische landen.