Het regime in Kamp Amersfoort was wreed en streng, maar commandant K. P. Berg had niet de doodstraf moeten krijgen.
Dat concludeert historica E. Zuidema MA in het rapport ”Karl Peter Berg, 18 april 1907-21 november 1949”, dat ze in opdracht van Stichting Nationaal Monument Kamp Amersfoort schreef.
Dat gevangenisstraf meer op zijn plaats was geweest, beargumenteert Zuidema mede vanuit de gratie die anderen kregen, waarbij de doodstraf werd omgezet in celstraf. Dat Berg voor het vuurpeloton stierf, zou mede voortgekomen zijn uit volkswoede over de slechte omstandigheden in het ”hongerkamp”, zoals Amersfoort tot in Duitsland toe bekendstond. „De Nederlandse bevolking wilde daar genoegdoening voor door in ieder geval de Lagerführer uit de tweede periode de allerhoogste straf te laten ondergaan.”
„De doodstraf ontnam hem de kans om boete te doen voor zijn daden en deze te overdenken en eventueel zelfs tot inkeer te komen door zijn nazistische denkbeelden los te laten”, vindt Zuidema. Dat argument kan echter op alle oorlogsmisdadigers toegepast te worden, waarbij aangetekend moet worden dat slechts een enkeling onder hen werkelijk tot andere gedachten kwam.
Zuidema wil overigens niets afdoen aan de ernst van Bergs misdaden. Daarbij springt vooral de verandering in zijn gedrag in het oog. Uit zijn tijd in Kamp Schoorl is niet bekend dat hij zich ernstig aan gevangenen vergreep. „Misschien mede onder invloed van zijn gemalin, die geregeld het kamp bezocht.”
Na een korte periode in Leeuwarden kwam Berg op 1 maart 1942 in Amersfoort terecht. En dat hebben de gevangenen geweten. „Hij mishandelde zwaar en vaak met allerlei werktuigen en had het daarbij vaak voorzien op specifieke groepen gevangenen, zoals Joden en woonwagenbewoners, geheel in lijn met de nazistische ideologie. Daarnaast mishandelde hij ook op eigen initiatief zonder opdracht van Stöver of Heinrich (Heinrich was kampcommandant, Stöver zijn rechterhand, LV). Deze beide heren hadden bovendien een slechte invloed op hem, doordat zij zelf ook mishandelden en daarmee een voorbeeld stelden voor Berg, wat hij volgde. Dit kan weer worden gepast in het idee van de beste willen zijn in alles wat hij deed. Of in ieder geval niet willen onderdoen voor zijn meerderen.”
Berg ging in het Polizeiliches Durchgangslager als een sadist tekeer. Hij ranselde weerloze gevangenen af met alles wat hem in handen kwam: een stok of een ander stuk hout, een gummiknuppel, karwats of bullenpees. Met zijn laarzen trapte hij erop los en het kwam regelmatig voor dat hij uitgehongerde kampbewoners hun eten onthield.
Begin maart 1943 kreeg Berg als Lagerführer de leiding over het kamp. Hij liet zich minder vaak bij de gevangenen zien, waardoor het aantal vergrijpen afnam. Intussen was hij echter wel verantwoordelijk voor de mishandelingen waaraan zijn ondergeschikten zich schuldig maakten.
Door de komst van mensen van het Rode Kruis verbeterde de situatie geleidelijk. Eerst leverden zij alleen pakketten, maar hun invloed werd steeds groter. Uiteindelijk nam het Rode Kruis kort voor de Bevrijding het kamp over.
Berg vluchtte op 20 april 1945 naar Scheveningen. Maar hij ontkwam niet aan zijn straf. Van de vijf Duitsers die in Nederland de doodstraf kregen, was hij de laagste in rang. Zijn aandeel in de executie van 77 krijgsgevangen Sovjetsoldaten werd hem Amersfoort zwaar aangerekend. Ook zo’n 200 andere gevangenen werden doodgeschoten.
Hoe ernstig dat allemaal ook is, de doodstraf van Karl Peter Berg vindt Zuidema onterecht. De ex-commandant was 42 jaar toen een vuurpeloton het vonnis voltrok. Joseph Kotälla (1908-1979), de andere beruchte bewaker uit Kamp Amersfoort, kreeg levenslang en werd bekend als een van de Vier –later Drie– van Breda. Over hem wordt momenteel een biografie geschreven.